Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

forsig

betekenis & definitie

In versch. nuances: sterk, krachtig, stevig, fors; van pers. vooral met de gedachte aan een zware lichaamsbouw: struis, stoer, potig enz.; van zaken veelal: groot (en stevig).

Op het linnen stond met bloed gedrukt, in klare, forsige letters enz., LANGENS 1947, 26.

Hij zit... te praten met een forsige kerel, JONCKHEERE 1957, 100.

Hij blies de rook forsig in het aangezicht van de dames, PAUWELS 1971, 96.

De kastjes, waarin de gemeentelijke aankondigingen hangen, bevinden zich ook aan de voorzijde van het stadhuis... achter twee forsige treden, Touring 7/4/1977, p. 15.

Ook o.a.: BRULEZ 1950, 12. TEIRLINCK 1952, 1, 36.

< >