fors (force)
In de gemeenz. spreekt, gebruikelijk voor: kracht, geweld; geen fors (genoeg) hebben; (meer) fors geven, zetten; - per fors, met alle geweld, per se. ’k Hou me maar naast Jef van de brouwer, want die heeft ne bol... en ’n force! LANGENS 1947, 171. Vader is mee in haar Simca gestapt want ze wou per fors nog voor de laatste keer c...