Dringen, duwen; in een menigte door dringen proberen vooruit te komen; - (trans.) verdringen; zich in een hoek laten drummen, zich in een hoek laten duwen.
Dat (de ploeg) zich niet in de hoek liet drummen door een duidelijk minder goed geïnspireerd Atletico, dat tevergeefs naar een opening bleef zoeken, Gazet v. Antw. 21/4/1977.
Haar vleugel stond in de hoek van het kamertje gedrumd, BROUWERS 1978, 215.
Sam.: achteruitdrummen, al duwend achteruitwijken (Bij de kerk is de toeloop van volk geweldig. Het rijtuig baant zich een moeizame weg en staat vóór het hoofdportaal. Men drumt achteruit zo goed als het gaat, TEIRLINCK 1952, 1, 39), ook: achteruitdeinzen (Ze kwam met de honden tot vlak voor zijn bed staan. Pierre drumde onwillekeurig achteruit, BERKHOF 1962, 199);
- meedrummen, in het gedrang meelopen (LANGENS 1947, 5); tegeneendrummen, dicht tegen elkaar aan leunen (TEIRLINCK 1952, 1, 11. Er waren blinden en gekneusden bij en allen drumden tegeneen als om elkander te steunen, TIMMERMANS 1966, 181).