Lichamelijk en geestelijk verfrissend; verkwikkend; aangenaam aandoend; soms bep.: weldadig, aangenaam, heerlijk, zalig.
(Vele) gezinnen hebben er... genoten van de geurende bossen, het water en de zon, van deugddoende rust en ontspanning, Vrouw en Wereld mei 1974, p. 14.
Als je op zoek bent naar een kostelijke, ontspannende en deugddoende roman om in vakantiestemming te komen, dan hebben we zulk pareltje voor je gevonden, Vrouw en Wereld juli/aug. 1975, p. 12.
Het is een deugddoende vaststelling dat een merk van babyartikelen als propagandamiddel de uitgave voorziet van een interessante brochure over opvoeding, Vrouw en Wereld nov. 1975, p. 38.
De ondertitel van het boek is «voor een hartelijke Kerk». Precies die warmte hebben we al te lang gemist in de strenge, dogmatische Kerk van onze jeugd. Des te deugddoender is de taal die hier gesproken wordt, Vrouw en Wereld febr. 1976, p. zo. Laten we erop uit trekken met de mooie sneeuwdagen. Alleen of met het gezin of met vrienden. Het is zo deugddoend, Vrouw en Wereld febr. 1977, p. 3.