In ’t alg.: (iets) repareren, een storing opheffen; (iem.) uit de nood helpen, bijstand verlenen; - in ’t bijz.: (een defecte auto) weer op gang brengen, rijklaar maken, m.n. door hem ter plaatse te komen repareren; ook: (een auto) (weg)slepen, takelen.
Altijd maar auto’s repareren, benzine tanken, depanneren, DE RIDDER 1966, 139.
We zijn er voor noodsituaties. We willen ouders depanneren, die zoveel mogelijk zelf hun mentaal gehandicapt kind thuis begeleiden, Vrouw en Wereld maart 1974, p. 11.
Staat uw wagen met pech in het buitenland, dan depanneert Touring Hulpbetoon u en stuurt onmiddellijk het noodzakelijke wisselstuk, Touring 7/4/1977, p. 2.
Depanneren langs de weg, technische hulp verlenen en de moraal van pechlijders wat opvijzelen, Touring 22/2/1978, p. 1.