Dek, deken (op een bed); ook als coll., in toep. op lakens en dekens; - al het deksel naar zich toe trekken, halen, al het voordeel naar zich toe halen, een ander niets gunnen.
Ik breng u bij het beste bier en de prontste jongens. Ge gaat u toch nog niet begraven onder laken en deksel zeker? WACHTERS 1946, 13.
Moeder lei haar hand zacht boven op het deksel, VERMEYEN 1947, 95.