Wat is de betekenis van Deksel?

2023-12-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

deksel

deksel - Zelfstandignaamwoord 1. een voorwerp om een hol open lichaam mee af te dekken     ♢ Ligt het deksel op de pan? Woordherkomst Naamwoord van handeling van dekken met het achtervoegsel -sel. Synoniemen lid Verwante begrippen pan, pot, bedekking, kap, operculum

2023-12-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

deksel

deksel - zelfstandig naamwoord uitspraak: dek-sel 1. losse bovenkant waarmee je iets kunt afsluiten ♢ doe het deksel maar op de pan Zelfstandig naamwoord: dek-sel het deksel de deksels...


Direct alle 16 resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-11
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

deksel

(het) laken, deken, donsdeken. - al het deksel naar zich toe trekken, al het voordeel voor zichzelf houden.

2023-12-11
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Deksel

het onder het - houden gezegd door en m.b.t. lesbische vrouwen die niet voor hun geaardheid of voorkeur (durven) uitkomen. Van zulke vrouwen zegt men ook wel dat ze in de kast zitten.Men kan evenwel ook uit de kast komen‘voor de homoseksualiteit uitkomen; er geen geheim van maken’.

2023-12-11
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

deksel

Bastaardvloek waarin deksel de plaats van duivel heeft ingenomen. Vooral in het zuiden van ons taalgebied komen voor wat deksel is me dat! en te deksel nog aan toe! In betekenis gelijk aan verdorie.

2023-12-11
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

deksel

deksel - Afsluiting van allerlei soorten houders; zitten daar soms met een scharnier of op andere wijze aan vast.

2023-12-11
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

deksel

Dek, deken (op een bed); ook als coll., in toep. op lakens en dekens; - al het deksel naar zich toe trekken, halen, al het voordeel naar zich toe halen, een ander niets gunnen. Ik breng u bij het beste bier en de prontste jongens. Ge gaat u toch nog niet begraven onder laken en deksel zeker? WACHTERS 1946, 13. Moeder lei haar hand zacht bov...

2023-12-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Deksel

s.n., lid (it), deksel (it); (van regenbak), bakslid (it); (van kaasvat) folger.

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deksel

o. (-s), 1. (Zuidn.) wat tot dekking dient, hetzij in bed of als klederen; — al het deksel naar zich trekken (of halen), al het voordeel voor zich nemen ; — 2. voorwerp dat een hol open lichaam van boven afsluit, inz. het daarbij behorende dat er juist op past (ook m.): een houten deksel; leg het deksel op de schaal;...

2023-12-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

deksel

1 o. -s, dekseltje (wat tot dekking dient inz. dat deel van een hol voorwerp, dat dit van boven sluit): een pot zonder -; 2 tw. (duivel, donder, bliksem): (te) - wat is dat?

2023-12-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

deksel

I. o. (-s; -tje) 1. Algm. wat dient om te dekken: hoofddeksel. Syn. ➝ bedekking. 2. Inz. . a. datgene waarmede men zich in bed toedekt: het wegwerpen, b. deel van een hol voorwerp dat dit van boven sluit; het van een doos, ➝ kachel, ➝ kan, ➝ kist, ➝ pot. Syn. klep, lid, stop. II. basterdvloek in plaats van duivel: wat is me dat! te nog toe! ge...

2023-12-11
Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Deksel

I. In eigenlijken zin bij den tabernakel zooveel als tapijt (Exod. 26 : 7, 14) en meermalen bij menschen zooveel als kleed of mantel (Job 24 : 7; Jes. 59 : 6). Het deksel des sabbats, d. i. de bedekte sabbatsgang (2 Kon. 16 : 18), een galerij aan den tempel, over welker bestemming men het niet eens is; sommigen houden haar voor de plaats, waar de k...

2023-12-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Deksel

o. (-s), 1. voorwerp dat een hol open lichaam van boven afsluit, m.n. het daarbij behorende dat er juist op past: een houten -; leg het deksel op de schaal; dat sluit als een op een pot, dat klopt; (spr.) geen pot zo scheef', of er past een -op, ieder kan wel een wederhelft vinden, (ook) aan alles is een mouw te passen; 2. wat deksel is dat!,...

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Deksel

DEKSEL, o. (-s), al wat tot dekking dient, hoofddeksel, kleederen; — (Zuidn.) al het deksel naar zich trekken (of halen), al het voordeel voor zich nemen; — (ook m.) een houten deksel, (op een pot enz.); — dat sluit als een deksel op een pot, dat klopt; — (spr.) geen pot zoo scheef, of er past een deksel op, ieder kan wel...

2023-12-11
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Deksel

zie Bedekking.

2023-12-11
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Deksel

z.n.o. - Wat tot bedekking van iets dient en er tevens een deel van uitmaakt. Zie potdeksel.