Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

daveren

betekenis & definitie

Trillen, schudden, beven, bep. van angst of schrik; - schertsend ook: zich snel bewegen (bij het dansen).

Ondertussen springen veren in haar schouders los en men zou zeggen dat er een geraamte davert in de zijde van haar keurs, TEIRLINCK 1952, 2, 113.

‘Waarom draai je het hoofd om, Walter?’ Ik... ik weet het niet, madame,’ fluister ik, maar ik voel dat ik wit word en daver op mijn benen, BOSSCHAERTS 1954, 62.

Zodra de eerste dans voorbij was, vloog Suzy op mij toe en zwetend en bevend probeerde ik mee te daveren, LEBEAU 1962, 116.

Ik ben een hopeloos geval, zei Veerle. Ze schokte van het snikken: een aardbeving in haar gemoed. Ze heeft gedaverd van smart, Vrouw en Wereld mei 1975, p. 8.

Opm.: In de standaardt. wel in de bet.: een dof geluid voortbrengen, dreunen; ook: een daverend applaus, succes enz.