Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zodra

betekenis & definitie

1. In de verb. van zodra, zodra dat -, zodra. (Naar fr. aussitôt que, dès que).

De volgende dag, van zodra de klas begon, stond op het gezicht van de leraar te lezen dat hij reeds op de hoogte was van het gebeurde, CLAES 1950, 102.

Wij moeten, van zodra wij over de drempel van zijn huis stappen, vergeten dat hij een andere is, CLAUS 1966, 48.

Gewoonlijk lopen vrouwen eerst naar het toilet van zodra ze een gelegenheid binnen komen, PAUWELS 1971, 10.

Van zodra de baby verzorgd is en zich vertrouwd voelt met de omgeving en met de mensen, gaat hij deze omgeving al spelend verkennen, Vrouw en Wereld juli-aug. 1975, p. 4.

Wij menen dat het goed is dat kinderen, van zodra ze een beetje kunnen rekenen, over een klein bedrag zelf kunnen beschikken in de vorm van zakgeld, Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 13.

2. In de verb. niet zodra ... of -, nauwelijks ... of -. (Naar fr. ne pas plus tót... que, à peine ... que).

Niet zodra praait ons een onzichtbare prauw of hij wiegt twee, drie maal met de vierkante snuit en blaft de ganse ‘Reine’ overhoop, JONCKHEERE 1957, 150.

Niet zodra is de koffie opgeslurpt of hij verontschuldigt zich omdat hij niet langer kan blijven, ELSSCHOT 1960, 495.

Niet zodra had Peeters mij gezien of hij onderdrukte zijn geeuwen, ELSSCHOT 1960, 614.