1. (Schoenen) poetsen; ook: (een vloer) opboenen, doen glanzen.
Ik scheerde me twee keren per week en ik blonk elke dag mijn schoenen, CLAES 1960, 14.
Apparaat met zeer komplete hulpstukken: 2 schuurborstels, 2 shampooborstels... 2 lamswollen (blinken), Uit een reclamefolder Meise, jan. 1977.
2. Te blinken staan, verschut, in zijn hemd staan; iem. te blinken zetten, verschut zetten. Als iemand zich ontmoet en hij kan geen ABN dan staat hij daar te blinken, VANHAVERBEKE 1971, 32.
Sam: opblinken (zie ald.).