Achter de gesloten beluiken mogen de mensen rustig slapen, VERMEYEN 1947, 56.
2. Besloten ruimte; binnenplaats; hofje; ook: veelal overdekte, smalle doorgang tussen huizen, die op een binnenplaats uitkomt, waar een aantal huizen staan; gang, steeg.
Hier in het enge beluik van die keet zat het zo vol dat men noch roeren noch wenden kon, STREUVELS 1962, 88.
J.B. bouwt een semi-intellectualistisch, half sentimenteel beluik voor zijn mijmeringen, JONCKHEERE 1967, 144.
De arbeidersbeweging van het einde van de vorige eeuw die in kroegjes in donkere Gentse beluiken de Belgische Werkliedenpartij voortbracht, Knack 21/2/1973, p. 15.
Aan de overkant van het straatje staan alle huisjes leeg en zwaar vervallen. De toegang tot een beluik werd dichtgemetst, Gentenaar 3/8/1977.
Het proletariaat in de beluiken en de sloppenbuurten nam het daarentegen minder nauw met de normen, Laatste Nieuws 5/7/1980.
Sam.: beluikhuisje, hofjeswoning (Aanbesteding... Afbreken van 14 beluikhuisjes met aanhorigheden, Gentenaar 11/4/1977).
Gepubliceerd op 03-02-2023
beluik
betekenis & definitie