Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

half

betekenis & definitie

I. Als bnw.

Bij tijdsaanduidingen, maten, gewichten enz.: twee, drie enz. (uur) en half, halfdrie, halfvier enz.; - twee maand, jaar en (een) half, twee en een halve maand, - en een half jaar enz.; - een meter en (een) half, anderhalve meter; enz. (Gall., naar fr. deux heures et demie enz.).

In Meulebeke werd twee miljoen en half van het gemeentebudget voorzien voor het verbeteren van de voetpaden en het vernieuwen van het centrum van het dorp, Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 16.

- Halve erwten (ook: halferwten), spliterwten.
- In de verb. halve gast, werkman, werkster enz., in toep. op een aankomend, onervaren werkman enz., die nog verder in het vak moet worden opgeleid; halfwas.
- Zie ook gast.
O.a. in: Gent 19/8/1976, p. 21. Annoncenblad 7/1/1977, p. 24. Reklaamblad 12/1/1977. Gazet v. Antw. 5/7/1977.

II. Zelfst. gebruikt

Nog maar een halve zijn e.d., m. betr. t. de gezondheid: nog niet helemaal opgeknapt zijn.

III. Als bijw.

In de verb. half en half, inz. van de gezondheidstoestand: noch goed, noch slecht; niet (al) te best; hij voelt zich zo maar half en half.

Sam.: halfopen, in de verb. halfopen bebouwing, in toep. op de bouw van dubbele huizen (in tegenst. tot volledig vrijstaande huizen) (Gents Adv. 12/8/1976); halftijds, voor de halve werktijd (Maand jan. 1977); halftop, (Wdl.), van een vlag: halfstok (Ik (merkte) dat aan de gevel van Hotel Doggerbank de Belgische en de Oostenrijkse vlaggen halftop waren gehesen, BRULEZ 1950, 63); halftweeën, halfdrieën enz., in tijdsaanduidingen: halftwee, -drie enz. (De geneesheer vroeg me alleen stipt te halftweeën voor de St.-Evermaruskerk te willen staan, DAISNE 1948, 66); ook: halvertwee, halverdrie enz., halftwee, -drie enz. (In de tijd dat Lewie dat begon... was dat nog om halvervijf opstaan en om halveracht terug thuis, WALSCHAP 1976, 123); halfzwaar, van sigaretten e.d.: middelzwaar.