Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

afwachten

betekenis & definitie

Ergens staan wachten (ook met vijandige bedoelingen) tot iem. arriveert, (iem.) opwachten; - iem. staan af te wachten.

’s Avonds stond ze hem af te wachten, zijn eten was asprès niet gereed. Ik geloof dat ze een gedacht had dat hij misschien voor iets anders ging, WALSCHAP 1976, 129.

Op de brug bij de afrit Geel-West stonden vrienden en supporters de nieuwe rekordhouder af te wachten, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

Opm.: In de standaardt. in deze toep. veroud., wel nog m. betr. t. zaken, voertuigen e.d., en m. betr. t. pers. in verb. als bezoek afwachten, ergens (inz. thuis) zitten wachten tot het bezoek komt, maar: aan de deur staan op te wachten.

< >