Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

aanranden

betekenis & definitie

1. (Iem.) aanvallen; ook: overvallen.

Nu randt zij de jongens aan. Het wordt een ongenadig gevecht. De (sneeuw)ballen pletsen onverwachts in aangezichten open, TEIRLINCK 1952, 1, 103.

In Vorst werden maandagnamiddag twee bejaarden door een jonge Noordafrikaan aangerand, Gazet v. Antw. 30/7/1980.

2. M. betr. t. iemands eer, goede naam e.d.: aantasten.

Smaad en smaadschrift bestaan in het opzettelijk aanranden van iemands eer of goede naam, Taalb. 1968, IV, 146.

Opm.: In de standaardt. thans uitsl. in de specifieke bet.: iem. met oneerbare bedoelingen te lijf gaan.

Afl.: aanrander, aanvaller, overvaller (J. (een man) moet bij verrassing zijn overvallen. Hij werd in een wurggreep genomen en werd met een stomp voorwerp in het gezicht geslagen. Hij zou zijn aanrander(s) weinig of geen tegenstand geboden hebben, Nieuwsblad 20/5/1977); aanranding, overval; ook: aantasting (van iemands goede naam e.d.) (De aanranding van de eer van overheidspersonen en van particulieren omvat in ons strafrecht niet minder dan zes verschillende misdrijven, Taalb. 1968, IV, 145).