choripetale 2-zaadlobbige plantenfamilie uit de orde der Terebinthinae, ook gebracht tot een orde Geraniales, met ca 250 soorten in de warmere streken, waaronder veel halophyten en xerophyten. Het zijn meest halfheesters, heesters of bomen zonder aetherischeolieklieren en met tegenoverstaande, vaak evengevinde bladen met steunblaadjes en alleen, in schichten of samengestelder bloeiwijzen staande regelmatige 5-(4-)tallige 2-slachtige obdiplostemone bloemen met van steunblaadjes voorziene meeldraden, intrastaminale honingklieren en een iso- of pleiomeer vruchtbeginsel met 1-veelzaadknoppen per hokje en 1 kantige of gegroefde stijl, dat tot een vaak gelobde doos- of kluisvrucht, zelden een bes of steenvrucht rijpt.
Van de geslachten noemen wij: Zygophyllum L., met 80 soorten in de droogtegebieden der Oude Wereld, halfheesters of heesters met gewoonlijk 1-jukkige bladen met vlakke of ronde, vaak vlezige deelblaadjes, 1 of 2 rode, witte of gele 5-tallige bloemen in de bladoksels en een 5-kleppige doosvrucht, zoals Z- Fabago L., een steppenplant van het Nabije Oosten, welker knoppen als kappertjes worden gebruikt, Z• cornutum Coss., in de Sahara algemeen, en Z- foetidum Schrad. et Wendl., een sierplant met stinkende blaadjes en knikkende gele van binnen bruingevlekte bloemen van de Kaap; Fagonia L., met 40 soorten in het mediterrane gebied, Afrika, Californië en Chili, aan de voet houtige, vaak klierachtig behaarde kruiden met afstaande takken, enkelvoudige of 3-tallige bladen met vaak doornige steunblaadjes, alleenstaande, meest paarse 5-tallige bloemen en een septicide 5-zadige doosvrucht, bijv. de mediterrane F. critica L.; Tribulus L., met 20 soorten meest liggende kruiden met evengevinde bladen, alleenstaande gele of witte bloemen met een grote bijna zittende stempel en platte 5-hoekige, in 5 sluitvruchtjes uiteenvallende vruchten, zoals T. terrestris L., een 1-jarig geelbloeiend Zuideuropees onkruid; Peganum L., met 6 soorten in het mediterrane gebied, Centraal- en Oost-Azië en Mexico, vertakte kruiden met verspreide, diep ingesneden bladen en een loculicide veelzadige doosvrucht, waarvan het bekendst: P. Harmala L., de Harmel der Arabieren, een groenachtig wit bloeiende steppenplant van het mediterrane gebied en Azië, uit welker zaadhuid, met het alkaloïde harmaline, de kleurstof Turks rood wordt bereid; Nitraria L., met 4 soorten in de woestijnen der Oude Wereld, al of niet gedoomde heesters met verspreide dikke enkelvoudige bladen, witte bloemen met 10 of 15 meeldraden en een zwarte of rode i-zadige steenvrucht, daaronder N. tridentata Desf. (syn. retusa Asch.), een woestijnstruik van Noord-Afrika, waarvan de bedwelmende vruchten door de Arabieren worden gegeten, en N. Schoberi L., die van Zuid-Rusland tot Oost-Siberië voorkomt, beide soda leverende planten; Larrea Cav., met 4 soorten in Centraal-Amerika, bijv. N.. mexitana Moric., de creosote-brush der Amerikanen, met bladen zó rijk aan aetherische olie, dat men ze levend kan aansteken; ten slotte Porlieria Ruiz. et Pav., met 3 soorten in Mexico en de Andes, waarvan P. hygrometrica R. et P. om de nastisch zich bewegende blaadjes de bekendste is, alle 3 met uitstekend, op guajakhout gelijkend hout (z ook Guajakhars).
PROF. DR TH. J. STOMPS.