de bouw van de zin, moet voor elke taal afzonderlijk bestudeerd worden, want er zijn geen algemeen geldende regels voor te geven. De schoolse zinsontleding geeft geen inzicht in de structuurprincipes van de zin.
De inhoud en de bouw van een zin hangen af van de situatie waarin hij gebruikt wordt. Een zin die een neutrale bewering behelst, heeft dikwijls een andere bouw dan een, die een gedeeltelijk expressieve of herhalende bewering bevat, terwijl de samenstellende woorden dezelfde kunnen zijn. Neutraal: De Koningin vertrekt mórgen per vliegtuig naar Parijs (geen van de woorden of zinsdelen wordt op een opvallende wijze meegedeeld, de kern van ieder zinsdeel heeft een ongeveer even sterk accent — door een ' aangegeven—). Gedeeltelijk expressief: De Koningin vertrekt mórgen naar Parijs per vliegtuig (per vliegtuig is opvallend geplaatst; het contrasteert met een ander vervoermiddel, waarmee de Koningin bij een andere gelegenheid reist). Gedeeltelijk herhalend: De Koningin vertrèkt per vliegtuig naar Parijs morgen (morgen heeft weinig accent, wordt op een lagere toon gesproken dan de delen met sterk accent; deze zin kan gebruikt worden als al bekend is, dat de Koningin morgen op reis gaat). Het woord morgen is in het laatste voorbeeld een tweede-rangsgegeven. Deze tweederangsgegevens doen zich in de samenhangende zinnen van een verhaal of betoog in groten getale voor.
In een neutrale bewering hebben de eersterangsgegevens een bepaalde volgorde. In een gedeeltelijk expressieve bewering wordt die volgorde verbroken, doordat men het expressief geplaatste gegeven ten opzichte van zijn neutrale plaats naar rechts verschuift. Wil men zonder verschuiving een gedeelte van de zin expressief meedelen, dan moet men het een extra sterk accent (contrastaccent) geven.
Lit.: B. van den Berg, Beknopte Ned. Spraakkunst, blz. 73103 (’s-Gravenhage 1952).