Sir, Schots wijsgeer (Glasgow 8 Mrt 1788 - Edinburgh 6 Mei 1856), werd in 1821 hoogleraar in de algemene geschiedenis, 1836 in logica en metaphysica te Edinburgh. Hij behoort tot de Schotse school der common-sense filosofie (hij gaf de geschriften van Reid* uit), maar is ook beïnvloed door Kant.
Het principe van het gezonde mensenverstand motiveert volgens hem enerzijds de betrouwbaarheid der zintuiglijke waarneming, anderzijds een aantal grondwetten van het denken. Onder deze apriorische wetten is ook de causaliteit, die Hamilton tracht te herleiden tot de veronderstelling, dat een werkelijk ontstaan of vergaan niet mogelijk is. Bij dit beginsel van Hamilton heeft Heymans* zich in zijn „Gesetze und Elemente” aangesloten. Hamilton was verder relativist: het absolute kan niet gekend worden, daar denken bepalen is (to think is to condition).J. J. POORTMAN
Bibl.: Discussions on philosophy etc. (1852); Lectures on metaphysics and logic (1859 e.v.).
Lit.: J. Stuart Mill, An examination of Sir W. H.’s philosophy (1865); J. Veitch, Memoir of Sir W. H. (1869); Idem, H., the man and his philosophy (1884); T. Nauen, Die Erkenntnislehre H.s, diss.
Strassburg (1911); S. v. Rasmussen, The philosophy of Sir W. H. (1925,); T. T. Segerstedt, The problem of knowledge in Scottish philosophy (1935).