Engels staatsman (Liverpool 29 Dec. 1809 -Hawarden 19 Mei 1898), zoon van een rijk koopman te Liverpool (zijn moeder stamde uit Schotse adel), studeerde te Oxford (1828) waar hij bekend was in de debating clubs. Hij werd door Newark afgevaardigd naar het Parlement (13 Dec. 1832) en trad 26 Dec. 1834 als junior Lord of the Treasury (schatkist) in het door Rob.
Peel gevormde ministerie. In Jan. 1835 werd hij onder-staatssecretaris van Oorlog en Koloniën. Orthodox Anglicaans toonde hij zich aanhanger van Pusey en van de Tories; in The state and its relation with the church (1838) en Church principles considered in their results (1840) verdedigde hij, dat de staatssteun aan één kerkrichting moet geven. In Dec. 1845 aanvaardde Gladstone de betrekking van secretaris van Koloniën, doch hij verloor tevens zijn zetel in het Parlement, zodat hij niet kon deelnemen aan de debatten over de vrijhandel.
In 1850 ondernam hij een reis naar Italië; brieven hierover aan Lord Aberdeen, opkomend voor het recht van een onderdrukt volk (Napels), baarden groot opzien en werden door Palmerston naar alle hoven van Europa verzonden. Het Tory-ministerie van Lord Derby vond in Gladstone een geducht tegenstander en de financiële kennis benevens de schitterende welsprekendheid, die hij bij de behandeling der begroting van Disraeli aan de dag legde, waren oorzaak, dat hij in Dec. 1852 in het ministerie Aberdeen kanselier der schatkist werd. Het uitbreken van de Krimoorlog leidde tot de val van dit ministerie (Jan. 1855). Hard werker als hij was, gaf Gladstone nu zijn Studies on Homer and the Homeric age (3 dln) uit en maakte een reis naar het Zuiden, als lid van de commissie voor de Ionische eilanden.
Tegenover Palmerston hield hij zich eerst onzijdig en naderde tot de Manchesterpartij, welker handelspolitiek en vredelievendheid hem aantrokken. Hij stemde met haar in 1857 tegen de oorlog in China. Toen Palmerston 15 Juni 1859 weder aan het hoofd kwam van het ministerie, aanvaardde Gladstone nogmaals de post van kanselier der schatkist. Die toenadering tot Palmerston betekende Gladstone’s definitieve overgang tot de liberalen.
Zijn financiële maatregelen werden met een gelukkige uitkomst bekroond: belastingverlaging, afschaffing van vrijwel alle invoerrechten; maar tegenover de leider van het kabinet keurde hij alle versterking der bewapening af en verklaarde hij zich vóór uitbreiding van het kiesrecht en beperking der rechten van de Anglicaanse kerk in Ierland. Dit was oorzaak, dat hij in 1865 voor Oxford niet herkozen werd, doch South-Lancashire schonk hem aanstonds weder het mandaat van afgevaardigde. Na de dood van Palmerston (18 Oct. 1865) nam het schitterendste tijdvak van zijn staatkundige loopbaan een aanvang, als lid van het kabinet van de bejaarde Russell. Gladstone, na Russell’s abdicatie de leider van de liberale partij, werd premier (the Great Administration 1868-1874).
Een aantal radicale hervormingen werd aangenomen: de wet, waarbij de Anglicaanse kerk in Ierland ophield staatskerk (met recht van tiendheffing) te zijn, dan een waarbij geheime en schriftelijke stemming werd ingevoerd in Engeland; het onderwijs werd hervormd: naast de Anglicaanse kwamen nu neutrale staatsscholen. Voor Ierland werd nog een pachtwet aangenomen (schadevergoeding aan de uit de pacht ontzette boer), de universiteiten werden opengesteld voor alle gezindten en het kopen van plaatsen in het leger afgeschaft. Ten slotte regelde Gladstone nog het recht der vakverenigingen, die nu wettelijk erkend werden, terwijl staking niet meer strafbaar zou zijn. Wat betreft het buitenland bleef Engeland neutraal in de Frans-Duitse Oorlog en werd een tractaat met de V.S. gesloten in zake de Alabama-kwestie.
Maar al die hervormingen wekten heel wat oppositie. Nadevorming van het ministerie-Disraeli (Febr. 1874) trok Gladstone zich uit het politieke leven terug om pas weer in het Parlement te verschijnen, toen de Turkse kwestie, Afghanistan en de Zuidafrikaanse oorlog zijn verontwaardiging wekten (hij hield o.a. in Febr. 1877 een schitterende rede over de Turkse gruwelen in Bulgarije). Bij de verkiezingscampagne in 1879 trad hij op de voorgrond en toen zijn partij de overwinning behaalde, kon koningin Victoria, die niets op hem gesteld was, niet anders doen dan Gladstone de leiding opdragen. Hij trad 23 Apr. 1880 aan het hoofd der regering als lord-kanselier.
Een reformbill, de Egyptische kwestie en de Ierse toestanden vormden de voornaamste punten van het programma. De Landleague, die zich in 1879 gevormd had, had groot succes met haar agitaties: Gladstone trachtte haar door hervormingsmaatregelen en strengheid tegen te gaan: een nieuwe landwet stelde de Ieren in staat met staatshulp grond te kopen; volgens een „dwangwet” zouden alle gewelddaden (moord in het Phoenixpark, 6 Mei 1882, z Gavendish) streng gestraft worden. In 1884 vermeerderde een reformbill het aantal kiezers met 2 000 000; daaraan sloot zich in 1885 een wet aan voor een nieuwe indeling der kiesdistricten, beide fel bestreden door de orde, omdat de invloed van het platteland verminderd werd. De zwakke zijde van Gladstone’s bestuur was de buitenlandse politiek.
De nederlaag tegen de Boeren, tegenover wie Gladstone verzoenend wilde optreden, en de daarop volgende niet zeer eervolle vrede; de beschieting van Alexandrië na de opstand van Arabi-pasja en vnl. het feit, dat Gordon in Khartoem niet geholpen was, wekten misnoegen; de blijvende Ierse oproerigheid maakte dat hij 7 Juni 1885 bij een onbetekenende kwestie de nederlaag leed. Bij de verkiezingen behaalden de conservatieven met de Ieren een kleine meerderheid; Gladstone had slechts een vage toespeling op de mogelijkheid van Home-Rule gemaakt. Toen echter het ministerie Salisbury elke concessie aan de Ieren afwees, kozen dezen Gladstone’s zijde en Salisbury moest 26 Jan. 1886 zijn waardigheid neerleggen. In zijn nu volgend derde ministerie stelde Gladstone Home Rule voor, waardoor Ierland een eigen Parlement voor uitsluitend Ierse aangelegenheden zou krijgen.
Hierdoor bracht hij een splitsing in de liberale partij: „Unionisten” stelden zich tegenover „Glaistonianen”, waardoor Home Rule in het Lagerhuis verworpen werd (313 liberalen en Ieren tegenover 250 conservatieven en g3 Unionisten). Nieuwe verkiezingen gaven een meerderheid van conservatieven en Unionisten, zodat Gladstone 20 Juli 1886 plaats maakte voor Salisbury. Voor de hem door de koningin aangeboden graventitel (waardoor hij uit het Lagerhuis naar de lords zou overgaan) bedankte hij. De conservatieve regering en vooral haar Ierse politiek, die op geweldmaatregelen berustte, bestreed hij krachtig, maar ook keurde hij Parnell’s gedrag beslist af.
Hij ontwikkelde nu een zeer radicaal programma: Home-Rule, opheffing der rechten van Welshe en Schotse kerk, geen meervoudig kiesrecht, verkiezingsgeld uit de schatkist benevens een bedreiging aan het adres van het Hogerhuis als dit misbruik van macht zou maken. Hij behaalde met de Ieren een niet sterke meerderheid (Juli 1892) en werd ten vierden male met de vorming van een ministerie belast. In 1893 diende hij zijn gewijzigde Home-Rule-Bill bij het Lagerhuis in en wist die ondanks de heftigste tegenstand aangenomen te krijgen; het Hogerhuis verwierp het voorstel echter met grote meerderheid. Nog was „the grand old man” krachtig van geest en onvermoeibaar, toen hij wegens een ooglijden 3 Mrt 1894 zijn ontslag moest nemen en zich in het particuliere leven terugtrok; op dezelfde dag beëindigde hij zijn vertaling van de Oden van Horatius.
Hij was ook geen lid meer van het Parlement. De in Armenië gepleegde gruweldaden deden hem 24 Sept. 1896 nogmaals in het openbaar getuigen van zijn diepe verontwaardiging over het wanbeheer der Turken. Hij overleed te Hawarden en werd in de Westminsterabdij begraven. Zijn belangeloosheid en gevoel voor recht dwongen iedereen eerbied af.
Steeds was hij diep onder de indruk van onrecht in of buiten Engeland; grote eerbied had hij voor het verleden, grote liefde voor de klassieken. Aristocratisch van geest in hoge mate, werd hij in zijn overtuiging steeds meer democratisch en deze groeiende vrijzinnigheid vooral getuigt van zijn buitengewoon ruime geest. Geen vriend van Rome en stevig Anglicaan, was hij bijzonder verdraagzaam en tegemoetkomend jegens de non-conformisten.DR H. A. ENNO VAN GELDER
Bibl.: Een groot deel van zijn geschriften is verzameld in: Gleanings of past years (8 dln, 1878-1897). Verder de genoemde vertalingen van Homerus en Horatius; Special aspects of the Irish question (1892); A commentary of the psalter (1895); Works of J. Butler (2 dln, 1896); Subsidiary Studies to Butlers works (1896); The impregnable rock of Holy Scripture (1898); Speeches and public addresses (10 dln, 1892).
Lit.: Hansard, Parliamentary debates (1833-1893); Lord Roseberry, Life of G. (1899); H. Paul, Life of G. (1901); J. Morley, Life of G. (3 dln, 1903, verk. uitg. 1927:standaardbiogr.); E. Eyck, G. (1938); G.
M. Young, Mr. G. (1944); W. E.
Williams, The rise of G. to the leadership of the Liberal Party 18591868 (1934); Ph. Guedal!a, TheQueen and Mr. G. (2 dln, 1933); R. Graemer, G. als christl.
Staatsmann (1930); K. O. Rabl, Christentum und Volkstum bei W. E.
G. (1936); F. Hirst, G. as Financier and economist (1931); P. Knaplund, G. andBritain’s Imperial Policy (1927); RW. Seton Watson, Disraeli, G. and the Eastem Question (1935); J.
L. Hammond, Gl. and the Irish nation (1938).