Nederlands plantkundige (Leeuwarden 28 Dec. 1832 -Leiden 12 Juli 1898), werd in 1857 buitengewoon, in 1862 gewoon hoogleraar aan de universiteit te Leiden. Van 1884-1885 deed hij met professor K.
Martin een wetenschappelijke reis naar de Nederlandse Bezittingen in West-Indië, hoofdzakelijk met het doel om de flora der Nederlandse Westindische eilanden te onderzoeken. Zijn „Zakflora” beleefde zeer veel drukken.Bibl.: Waarnemingen over de prikkelbaarheid der Droserabladen (Archief, 1853); Observationes phycologicae in floram Batavam (1857); Nieuw beschreven en voor onze flora nieuwe zoetwaterwieren, verzameld in Drenthe (Archief, 1861); Botanische excursie naar het eiland Schiermonnikoog (ibidem); De sarcine, onderzoek naar de plantaardige natuur, den lichaamsbouw en de ontwikkelingswetten van dit organisme (1865); Handl. t. h. bepalen van de in Ned. wildgroeiende planten (1870; 4de dr.: Zakflora, 1880); Phylogenetische schets (1895).
Lit.: Vuyck, in: Ned. Kruidk. Arch. 3de Serie dl 1; voorts Meded. Rijksherbarium 62 a, b.