Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Willem de VREESE

betekenis & definitie

Vlaams philoloog (Gent 18 Jan. 1869 - Voorschoten 10 Jan. 1938), promoveerde in 1891 te Gent in de Germaanse philologie op een proefschrift Boendaele-Studiën, was van 1891-1895 mederedacteur van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, kreeg in 1895 een leeropdracht aan de Gentse universiteit en werd in 1911 hoogleraar èn hoofdbibliothecaris van de universiteitsbibliotheek aldaar. Na te hebben deelgenomen aan het activisme tijdens Wereldoorlog I, vluchtte hij in 1918 naar Nederland.

Hier was hij van 1919-1934 directeur van de bibliotheek en leeszalen der gemeente Rotterdam, waar hij o.m. de „Erasmiana” aanzienlijk uitbreidde. Hij is een van de grote figuren van de Nederlandse philologie. Door zijn talrijke studiën en tekstuitgaven, die alle van een grote accuratesse en uitzonderlijke kennis getuigen, behoort hij tot de voornaamste specialisten op het gebied van de Middelnederlandse taalstudie. Magistraal zijn zijn Bouwstoffen (A-F) bij het Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam (’s-Gravenhage 1927-1941) en een reusachtige arbeid leverde hij met het opstellen van de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (thans te Leiden), een beschrijvende inventaris van ruim 11 000 over Europa, N.- en Zuid-Amerika verspreide Nederlandse manuscripten van de 12de tot de 17de eeuw. Behalve codicoloog (handschriftkundige) en biblioloog, was De Vreese ook een bekwaam incunabulist, in welke laatste kwaliteit hij als enige Vlaming (Nederlander) lid is geweest van de Commissie voor de Gesamtkatalog der Wiegendrucke.Bibl.: Middelnederl. geneeskundige recepten en tractaten, zegeningen en tooverformules (Gent 1894); Bijdragen tot de kennis van het leven en de werken van Jan van Ruusbroec (ibid. 1896); Gallicismen in het Zuidnederlandsch (ibid. 1899); De handschriften van Jan van Ruusbroec’s werken (ibid. 1900, 1902); Over eene Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (ibid. 1903); Over de benamingen onzer taal, inz. over „Nederlandsch” (ibid. 1909); Leekebijdragen tot de geschiedenis van Vlaanderen, inz. van Gent (ibid. 1912); Jan van Ruusbroec de Wonderbare (Langemark 1932); Paradox over den grooten nood der Nederl. philologie (Leiden 1933). Voorn, tekstuitgaven: Een spel van sinne van Charon de heische schippere (Antwerpen 1895); L. v. Velthem’s voortzetting van den Spieghel Historiael (1248-1316), in samenw. met H. van der Linden (Brussel 1906); Die Eerste Bliscap van Maria (’s-Gravenhage 1931).

Lit.: R. Roemans, Het werk en de betekenis v. Prof. Dr W. de V. (Antwerpen 1950); P. J. H.

Vermeeren, De Bibl. Neerl. Manuscr. v. W. de V. (1953).

< >