Nederlands schilder (Amsterdam 13 Febr. 1860 -’s-Gravenhage 5 Dec. 1931), bracht zijn jeugd door te Kampen, waar hij zijn eerste tekenonderwijs kreeg.
Van 1876-77 was hij leerling van de Rijksakademie te Amsterdam en later van P. J. C. Gabriël te Brussel. In 1886 vestigde hij zich te ’s-Gravenhage. Zijn liefde voor de natuur en zijn belangstelling voor de mens en diens arbeid uitten zich in een grote veelzijdigheid van onderwerpen, doch de Hollandse zeeën, rivieren en binnenwateren en het bedrijf langs de waterkant hadden zijn bijzondere voorkeur.
Enerzijds voortbouwend op de Haagse School onderscheidde hij zich daarvan anderzijds door zijn streven naar een grote technische vakbeheersing, naar een vormkrachtiger, synthetischer tekening en een groter psychologisch indringen in zijn figuren. Kenmerkend is de fijne tonaliteit waarmee de zuivere kleuren tot een harmonisch geheel zijn gebracht. Hij had een voorkeur voor avondstemmingen en fijne grijzen. Eerlijkheid en scherpe waarneming spreken ook uit zijn portretten. Naast zijn schilderijen ontstonden vele aquarellen en etsen.
Lit.: G. Knuttel, W. B. Th. (Den Haag 1944) ; Idem, Het grafische œuvre van W. B. Th. (Den Haag 1950); R. S. Bakels, W. B. Th., den kunstenaar op zijn 70ste verj. aangeb. (Den Haag 1930); J. H. de Bois’ Prentkunst-Kwartaalschrift 1941A, W. B. Th.’s Prentkunst en oeuvrecatalogus grafisch werk (Haarlem 1941).