is een der Zeeuwse stromen, op vele plaatsen meer dan 5 km breed, waarin op de Belgisch-Nederlandse grens de Schelde uitmondt. Diverse gedeelten van deze stroom hebben afzonderlijke benamingen zoals Honte, Pas van Terneuzen, Everingen en Schaar van Walsoorden.
In het O. ligt ten Z. er van het Verdronken land van Saaftingen, met schorren en opwassen en diepere geulen er tussen. De vroegere brede verbinding met de Oosterschelde, het Kreekrak, welke bij Bath naar het N. leidde, verzandde tot een smalle, ondiepe geul, tot zij ten slotte ten behoeve van de aanleg van een spoorweg naar Vlissingen werd afgedamd, evenals de andere verbinding naar de Oosterschelde (door het Sloe) tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Naar het W. wordt de Westerschelde breder. Door een groot aantal banken, die bij laag water droogvallen, is het vaarwater zeer kronkelend; zo scheiden de Suikerplaat en Middelplaat het Pas van Neuzen van het vaarwater bij Ellewoutsdijk, Everingen genaamd. Vóór de trechtervormige mond liggen verscheidene buitenzandbanken, waartussen drie betonde vaarwaters, t.w. Wielingen, Deurloo en Oostgat, toegang gevende tot de Noordzee.
Diepten tot 30 m en meer worden op verschillende plaatsen gemeten. Groot is het verschil tussen hoog en laag water; het neemt binnenwaarts toe en bereikt een maximum bij Bath.