Van oudsher zijn er in tal van bedrijven verenigingen geweest van werkgevers, alsmede verenigingen van werkgevers in verschillende, min of meer met elkaar verwante bedrijven. Zij hadden ten doel versterking van de onderlinge band of bespreking van onderwerpen, hun vak rakende.
In de laatste halve eeuw heeft een steeds groter deel van de werkgeversverenigingen een ander karakter verkregen en strekken zij nu om de economische en sociale belangen van de werkgevers te behartigen of meer in het bijzonder om de positie van de werkgevers te versterken tegenover de groeiende macht der vakverenigingen.Naast de groei van de arbeidersvakbeweging en de daaruit voor de werkgevers geboren noodzakelijkheid een krachtig verweer te organiseren tegen de eisen van de vakverenigingen en de daarmede gepaard gaande dwangmiddelen als werkstaking en boycot, heeft de toenemende inmenging van de Staat in het economisch leven en de steeds verdergaande staatsbemoeiing op sociaal terrein, de oprichting van werkgeversverenigingen in de hand gewerkt en de activiteit dier verenigingen versterkt. Wat NEDERLAND betreft, is die oprichting nog in het bijzonder bevorderd door de moeilijkheden tijdens Wereldoorlog I aan de in- en uitvoer in de weg gelegd en de noodzaak om de beschikbare im- en export zo billijk mogelijk over im- en exporterende firma’s te verdelen. De centrale werkgeversvereniging het Verbond van Nederlandsche fabrikantenverenigingen was op dit gebied zeer actief.
Men kan bij de werkgeversverenigingen onderscheiden tussen plaatselijke en landelijke, tussen werkgeversverenigingen van speciaal en van algemeen karakter, tussen werkgeversverenigingen in een bepaald vak, bijv. de metaalindustrie en centrale werkgeversbonden (of -verbonden), die dus een federatie van de eerstgenoemde verenigingen zijn. Voorts kent men werkgeversverenigingen van verschillende richting.
De in Nederland bestaande werkgeversverenigingen dragen grotendeels een neutraal (dus geen politiek of godsdienstig) karakter. Uit de fusie van drie oudere organisaties is in 1926 het Verbond van Nederlandsche Werkgevers ontstaan, gevestigd te ’s-Gravenhage.
Wereldoorlog II met de daaruit voortvloeiende bezetting maakte aan het openbare bestaan der werkgevers- en werknemersorganisaties in Aug. 1941 een einde. Toen de confessionele centrale organisaties van arbeiders een nationaal-socialist als commissaris kregen en weigerden met deze samen te werken, verklaarden de werkgeversorganisaties zich met eerstgenoemden solidair, hetgeen haar liquidatie tot gevolg had. Maar mocht al uiterlijk geen sprake meer zijn van vrije werkgevers- en werknemersorganisaties, binnenskamers werd het overleg voortgezet en vonden werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers elkaar in de gemeenschappelijke strijd tegen de bezetter. In die dagen ontstonden de plannen tot oprichting van de Stichting van den Arbeid.
Met de bevrijding van Nederland in 1945 kwamen de ontbonden centrale werkgeversorganisaties tot hernieuwde activiteit. In verband met de oprichting en het terstond naar buiten optreden van de Stichting van den Arbeid kwamen de besturen van het Verbond van Nederlandsche Werkgevers en van het Centraal Overleg in Arbeidszaken voor Werkgeversbonden tot de overtuiging, dat een fusie tussen de Sociale Afdeling van het Verbond en Centraal Overleg voor een goede opbouw van de Stichting wenselijk was. Op 25 Oct. 1945 kreeg deze haar beslag. Onder de naam Centraal Sociaal Werkgevers-Verbond ving de nieuwe organisatie haar werkzaamheden aan.
Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers hield zich dus niet langer met onderwerpen op het sociale terrein bezig. De uitsluitende behandeling daarvan kwam toen aan het C.S.W.V. Het Verbond van Nederlandsche Werkgevers beperkte zijn taak tot economische vraagstukken. In het vervolg werden dus economische en sociale aangelegenheden door afzonderlijke organisaties behandeld.
Naast deze beide neutrale organisaties dienen nog te worden vermeld de in 1915 opgerichte Algemeene R.K. Werkgeversvereniging en het in 1919 tot stand gekomen R.K. Verbond van Werkgeversvakvereenigingen. De eerste is een standsorganisatie; de laatste onderhoudt contact met de R.K. bonden van werkgevers in de verschillende vakken en behandelt zgn. arbeidszaken.
Uit de in 1892 opgerichte vereniging Boaz heeft zich het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in Nederland (aldus luidt sedert 1937 de naam) ontwikkeld. Het trekt zowel economische als sociale werkzaamheden in zijn gezichtskring.
De tot dusver genoemde werkgeversverenigingen bewegen zich vnl. op industrieel terrein; daarnaast bestaan neutrale, R.-Katholieke en Protestants-Christelijke werkgeversverenigingen op het gebied van de landbouw en de middenstand.
PROF. MR A. N. MOLENAAR
Lit.: B. Bölger, Organisatorische verhoudingen tussen werkgevers en arbeiders, diss. Delft (1929); A. N. Molenaar, Arbeidsrecht (Zwolle 1953), pag. 385).
In BELGIË zijn de meeste werkgeversverenigingen aangesloten bij het Verbond der Belgische Nijverheid, waarvan de zetel te Brussel is. Deze organisatie wordt beschouwd als representatief voor het Belgische patronaat. Het groepeert geen individuele ondernemingen, alleen beroepsfederaties, zoals de Federatie der Belgische Steenkolenmijnen, het Comité van de IJzernijverheid, het Belgisch Staalsyndicaat (Sybelac), de Federatie van de Mekaniekbouw (Fabrimétal), de Federatie der Belgische Vezelbedrijven, de Belgische Redersvereniging enz. Andere patroonsorganisaties hebben een gewestelijk of confessioneel karakter, zoals bijv. het Landelijk Algemeen Christelijk Verbond van Werkgevers. Er bestaat eveneens een Vereniging van Vrouwelijke Bedrijfsleiders.