Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boycot

betekenis & definitie

noemt men het buiten de gemeenschap sluiten van personen, die hetzij in het maatschappelijk leven, hetzij in economische of sociale verhoudingen, zich naar het oordeel van anderen ongewenst gedragen.

Reeds in het oude Griekenland kende men het ostracisme of schervengericht, waarbij een staatsburger, wiens invloed of macht men duchtte, voor tien jaren buiten Athene werd gebannen. De naam van de veroordeelde werd door stemmende burgers daarbij op scherven geschreven; vandaar de benaming „schervengericht”. Ook in de middeleeuwen worden voorbeelden aangetroffen van wat men thans boycot zou kunnen noemen.

Eerst in 1879 echter kwam het woord boycot in zwang, als gevolg van een uitsluiting, die algemeen de aandacht trok. De Ierse rentmeester Charles Cunningham Boycott, bekend om zijn ongelofelijke hardheid, wekte zozeer de verbittering van de Ierse landpachters, dat zij in genoemd jaar tot een volledige maatschappelijke en sociale isolering van Boycott besloten. Hem bleef niets over dan naar Amerika over te steken.

De kenmerkende factoren voor de aanwezigheid van boycot zijn:

1. de aanwezigheid van een groep personen — dus niet één enkel persoon — die tot deze handelingen overgaat;
2. de vrije wil van hen, die de bewuste handelingen uitoefenen;
3. het naar buiten blijken van de handelingen. Het aanleggen van zwarte lijsten, die niet gepubliceerd worden, maar waarvan bijv. de leden van een vereniging gebruik maken, valt buiten het begrip boycot, hoezeer in vele gevallen economisch en juridisch de gevolgen hiervan met die van boycot gelijk te stellen zijn;
4. het gericht zijn van het optreden tegen bepaalde personen, verenigingen of andere rechtspersonen, ook publiekrechtelijke (staten, gemeenten, enz.).

Een boycot kan zich manifesteren op maatschappelijk, commercieel of sociaal gebied. De eerste komt niet veel voor. Veelvuldiger is de commerciële of economische boycot. Men ziet haar vaak in verband met kartellering en trustvorming, in de vorm van een besluit om bij firma’s, die leveranties doen aan niet bij het kartel aangeslotenen of aan buiten de trust staande ondernemingen, geen bestellingen meer te doen en haar ook niets meer te leveren. Ook komt wel voor, dat een groep personen van bepaalde politieke kleur of godsdienstige richting het publiek opwekt om niets te kopen bij winkeliers of fabrikanten van bepaalde politieke of godsdienstige richting.

Onder economische boycot valt ook het belemmeren of beletten van het handelsverkeer met het buitenland, wanneer dit geschiedt met het doel het buitenland positief te benadelen bij wijze van represaillemaatregel of als strijdmiddel in een oorlog. Tijdens Wereldoorlog I werd Duitsland vooral door Engeland zeer scherp economisch geboycot, terwijl Nederland tot op zekere hoogte verplicht was, wilde het zijn aanvoeren van overzee althans ten dele behouden, daaraan mede te doen. Na Wereldoorlog I had men meer te maken met sterk protectionistische maatregelen van de meeste Staten dan met eigenlijke boycot.

Ook in het Volkenbondsverdrag (art. 16) was een economische boycot voorzien.

Nauw verwant hiermede zijn ook de pogingen, verschillende malen na het einde van Wereldoorlog I van de zijde van de sociaal-democratische internationale vakbeweging, alsmede van communistische zijde, in het werk gesteld, om te komen tot een economische boycot van staten, die in strijd met haar wensen handelden (o.a. tegen Hongarije, toen dit de communistische revolutie had bedwongen, tegen Polen, toen de oorlog met Sovjet-Rusland dreigde, tegen Spanje, na het einde van Wereldoorlog II, enz.).

Ook de zgn. sociale boycot gaat in de regel van vakverenigingen uit en wordt grotendeels gevoerd met middelen, die ten doel hebben de tegenpartij economisch nadeel toe te brengen.

Terwijl, in tegenstelling met het buitenland, o.a. Amerika, waar de rechtspraak zich gedurende vele jaren kantte tegen onrechtmatig optreden van de kant der vakverenigingen of van anderen op dit gebied, de Nederlandse rechtspraak lange tijd dit optreden ongemoeid liet, is sinds 1921 daarin verandering gekomen, als gevolg van de ruime uitlegging van art. 1401 B.W., (onrechtmatige daad). Bovendien wordt het kort geding in de laatste 30 jaren ruimer dan vroeger in Nederland toegepast. In Amerika greep in vroegere jaren de rechterlijke macht op verzoek van een der partijen, gewoonlijk ten bate van de werkgevers, vooral in arbeidsgeschillen, met een injunctie in: een bevel van de burgerlijke rechter om bepaalde handelingen na te laten, welke onherstelbare, onrechtmatige aantasting van een vermogensrecht tot gevolg kunnen hebben. Verschillende staten, tot de V.S. behorende, hebben echter de injunctie in arbeidsgeschillen verboden. Ten slotte heeft ook het Congres der V.S. bij een wet van 23 Mei 1932 het uitvaardigen van injuncties in arbeidsgeschillen door de federale rechterlijke macht verboden, behoudens in gevallen waarin van de actie der arbeiders onherstelbare schade aan goederen dreigt. Tegen boycot buiten arbeidsgeschillen blijft de injunctie echter op de oude voet toegelaten.

In het algemeen acht de rechterlijke macht in NEDERLAND het geoorloofd met circulaires enz. het publiek tot boycot op te wekken, doch zij acht onware, misleidende voorstellingen ongeoorloofd, alsmede de belemmering van de uitoefening van het bedrijf, welke het gevolg kan zijn van een bepaalde actie, bijv. een straatactie, die tot oploopjes en relletjes leidt en het publiek bevreesd maakt in de zaak van de werkgever te gaan kopen of de toegang tot de zaak bemoeilijkt.

Voor de ontwikkeling van de jurisprudentie i.z. boycot is belangrijk het arrest van de Hoge Raad van 13 Dec. 1935, krachtens hetwelk de vakvereniging aansprakelijk is voor onrechtmatige daden, zelfs indien deze zijn begaan niet door haar leden, maar door personen uit het publiek, voor zover de vakvereniging heeft kunnen en moeten voorzien, dat deze het gevolg zouden zijn van haar optreden.

PROF. MR A. N. MOLENAAR

Lit.: H. Albarda, Economische boycott. Een onderzoek naar de onrechtmatigheid van de opwekking tot boycotten (Den Haag 1934); M. G. Levenbach, Onrechtmatige daad en werkstaking (Amsterdam 1935); A. N.

Molenaar, „Is beperking gewenscht van de bevoegdheid van den Nederlandschen rechter om in kort geding over quaesties van boycot te oordeelen” in feestbundel prof. mr J. C. van Oven aangeboden (Leiden 1946).

De BELGISCHE rechterlijke macht laat zich, bij gebrek aan een samenvattende wetgeving over de talrijke gevallen, die event. als boycot te beschouwen zijn, in het algemeen leiden door dezelfde beschouwingen als de Nederlandse.

MR W. DELVA

< >