Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WERELDTALEN

betekenis & definitie

zijn theoretisch talen die over de gehele wereld voor mondeling en schriftelijk verkeer kunnen dienen, dus onafhankelijk van de verschillen in de diverse nationale talen.

Hoewel theoretisch beschouwd een nationale taal, bijv. het Engels (al of niet vereenvoudigd; z Basic English), als wereldtaal dienst zou kunnen doen, moet toch de invoering van een nationaal idioom als wereldtaal voor vele andere naties als onaanvaardbaar worden beschouwd, daar een nationale taal dreigt een politiek en cultureel overwicht mee te brengen. Verder vormt ook het feit dat een natuurlijke taal voor andere volken uiterst moeilijk te leren is, een ernstig bezwaar. Dit laatste geldt ook voor de klassieke talen, het Grieks en het Latijn, die bovendien in hun tegenwoordige vorm niet geschikt zijn om in het moderne internationale verkeer dienst te doen. Op grond van bovenstaande motieven zijn de voorstanders van een wereldtaal van mening, dat de invoering van een neutrale, kunstmatige taal de enig mogelijke oplossing is. Het probleem van een internationale taal werd om deze reden tot het vraagstuk van een kunsttaal of plan-taal, ook wel wereldhulptaal genoemd; de laatste term is thans verouderd.

Ofschoon eerst in de moderne tijd het vraagstuk van een wereldtaal urgent is geworden, heeft men zich er reeds eeuwen mee bezig gehouden. E. Drezen (zie lit.) vermeldt bijna 300 voorstellen, aanwijzingen en min of meer uitgewerkte projecten, deze materie betreffende, waarvan de oudste dateert uit de 2de eeuw n. Chr. en enkele daarop volgende uit het tijdvak 1000 tot 1600.

Langzamerhand kwam men tot het inzicht, dat een wereldtaal a posteriori geconstrueerd moet zijn, d.w.z. uit materiaal ontleend aan bestaande (Westerse) talen. Het is de Fransman Pirro, die, van dit beginsel uitgaande, in 1868 een ontwerp publiceerde, Universalglot genaamd, dat zich onderscheidt door zeer bijzondere kwaliteiten.

Elf jaren later verscheen Schleyer’s Volapük, waarmee een nieuwe periode in de geschiedenis van de wereldtaalidee een aanvang nam. Volapük heeft in korte tijd een groot aantal aanhangers gekregen, maar is na 1889 even spoedig weer verdwenen. Zijn plaats werd ingenomen door Esperanto (1887), dat na een moeilijk begin over de gehele wereld vaste voet heeft gekregen.

Ook na Volapük en Esperanto zijn nog talloze wereldtaalontwerpen gepubliceerd. Van betekenis zijn alleen Latino sine flexione (vereenvoudigd Latijn, ook Interlingua genaamd, van prof. Peano, 1903), Ido (gewijzigd Esperanto 1907), Occidental (1922, sinds 1949 Interlingue genaamd) en Novial (1928).

Hoewel omtrent het aantal aanhangers alleen betreffende Esperanto gegevens ter beschikking staan, mag op grond van bestaande literatuur, pers, gehouden congressen en andere tekenen van activiteit worden aangenomen, dat ca 98 pct van de wereldtaalaanhangers esperantisten zijn. Terwijl de overige systemen hun aanhangers hoofdzakelijk uit de rijen der intellectuelen recruteren, is in de Esperanto-beweging voor een niet onbelangrijk deel ook de massa vertegenwoordigd.

De interlinguistiek onderscheidt de aposterioristische systemen in schematische en naturalistische. De schematische, waartoe ook Esperanto en Ido behoren, hebben een kunstmatige, strikt regelmatige structuur, de orthografie is naar behoefte gewijzigd, terwijl grammatica en woordvorming meer een streven naar doelmatigheid dan naar overeenstemming met de nationale talen tonen.

De naturalistische stelsels, zoals Occidental en Interlingua, hebben hun woordenmateriaal, grammatica, orthografie en woordafleiding nagenoeg geheel ontleend aan de Romaanse talen.

De taalwetenschap, die aanvankelijk gereserveerd en zelfs afwijzend stond tegenover het wereld taal vraagstuk, is in de laatste 25 jaar daarvan teruggekomen, en op het voorbeeld van Schuchardt, Jespersen, Meillet e.a. positieve belangstelling gaan tonen.

Lit.: L. Gouturat et L. Léau, Hist. de la Langue Universelle (2de dr., Paris 1907); L. Gouturat et L. Léau, Les nouvelles langues internationales (Paris 1907); A. L.

Guérard, A Short History of the Intern. Language Movement (London 1922); P. Stojan, Bibliografio de Internacia Lingvo (Genève 1929); E. Drezen, Historio de la mondolingvo (Leipzig 1931); H. Jacob, On the Choice of a Common Language (London 1946); Idem, A Planned Auxiliary Language (London 1947); W. J.

A. Manders, Vijf kunsttalen. Vergelijkend onderzoek naar de waarde van het Volapük, Esperanto, Ido, Occidental en Novial (Purmerend 1947); A. Go de and H. E. Blair, Interlingua Grammar (New York 1951).

< >