Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

WALTHER VON DER VOGELWEIDE

betekenis & definitie

de meest beroemde van de ridderlijke zangers („Minnesänger”) uit de bloeitijd van de Duitse letteren ca 1200.

Van zijn leven weten wij weinig; zijn naam komt in 1203 eenmaal in een reisrekening van bisschop Wolfger van Passau voor, waar staat, dat de cantor (zanger) Walther v. d. Vogelweide van hem geld voor een pels gekregen heeft. In een van zijn laatste liederen, kort voor 1230, zegt Walther zelf, dat hij wel 40 jaren gezongen heeft; zijn eerste liederen zullen daarom ca 1190 gedicht zijn. Vermoedelijk is hij dan 20 jaar vroeger geboren, waarschijnlijk in Oostenrijk; daar treffen wij hem het eerst aan als dichter aan het Weense hof van hertog Frederik (gest. 1198).

In deze tijd heeft hij de Minnezang, in het bijzonder die van Reimar von Hagenau, leren kennen; maar weldra is hij Reimar’s rivaal. Frederiks opvolger Leopold VI is hem niet gunstig gezind en Walther moet Wenen verlaten. De eerstvolgende 10 jaren is hij lange tijd in het gevolg van Philips van Zwaben; maar ook aan het hof van Herman van Thüringen, bij bisschop Wolfger te Passau en ook bij Leopold van Oostenrijk is hij te gast geweest. Gedurende dit zwervend leven heeft hij de vrijere levensopvattingen van de Vaganten leren kennen en de traditie van de Minnezang doorbroken door zijn van echt gevoel getuigende liederen der „nidere minne”; aan Philips’ hof is hij in de politieke verwarring, die van 1197 (dood van Hendrik VI) tot 1213 (Frederik II) in het Duitse rijk heerste, in zijn Sprüche (spreuken) de woordvoerder geworden van de Staufische partij, die zich schrap zet tegenover de pogingen van de Katholieke kerk, om op politiek gebied een rol te spelen. Na de dood van Philips van Zwaben (1208) gaat de dichter in het kamp van de tegenkeizer Otto van Poitou over, waarschijnlijk omdat hij in deze een krachtig verdediger van het Imperium tegenover de Kerk zag. Van 1213 af zien wij Walther in de omgeving van de jonge Frederik II.

Voor de diensten, die hij deze bewijst, wordt hij in 1220 bij het vertrek van de keizer naar Italië beloond met een leen in Würzburg. Waarschijnlijk heeft hij niet meer aan Frederiks kruistocht van 1227 deelgenomen; wel heeft hij nog Kreuzlieder gedicht, waarin hij zich op het standpunt van een kruisvaarder stelt. Van zijn minneliederen is Under der linden zeer bekend; van zijn Sprüche het Ouwe-Lied, een oproep voor de kruistocht van 1227; van zijn religieuze liederen de Leich, die veel dogmatische kennis verraadt en doet vermoeden, dat hij een kloosterschool doorlopen heeft.

Omstreeks 1230 zwijgt Walthers stem; hij is in Würzburg bij de Dom begraven. Zijn gedichten zijn bewaard gebleven in de grote handschriften van de Minnezang. PROF. DR H. W. J. KROES

Uitg.: d. K. Lachmann (1827, herz. d. G. v. Kraus, 101936, beste uitg.); met commentaar d. W.

Wilmanns (1869, herz. d. V. Michels, 1924).

Lit.: A. E. Schönbach, W. v. d. V. (1890, herz. d. H. Schneider, 1923); K.

Burdach, W. v. d. V. (1900); Idem, Reimar der Alte u. W. v. d. V. (1928); C. v. Kraus, W. d. v. V., Untersuchungen (1935); Martha Hechtle, W. v. d.

V., Studiën zur Gesch. der Forschung (1937); J. A. Huisman, Neue Wege zur dicht. u. musik. Technik W. v. d. V.s, diss. Utrecht (1950).

< >