(Wolter), Nederlands schrijver (Kampen 14 Mei 1901 - gefusilleerd Overveen 1 Oct. 1943), vestigde zich na een avontuurlijke loopbaan in de Achterhoek, waar hij zijn eerste boek schreef, Witte Gait (1934). Zijn tweede boek, Kerels in Grandell (1935), is min of meer een vervolg hierop.
In 1937 volgde Concubinaat. Invloed van Elsschot maar met een eigen humor vertoont Gaalman’s Carrière (1939). Zijn laatste boek was Het goede hart (1941). Kort daarop heeft hij zich in het verzet tegen de Duitse bezetter begeven, waarin hij sedert de zomer van 1942 een belangrijke rol heeft gespeeld. Het kunstenaarsverzet diende hij als mederedacteur van ,,De Vrije Kunstenaar”. In de herfst van 1943 is hij terechtgesteld.
Posthuum is van zijn hand, met inleidingen van de schrijvers Joh. v. d. Woude en C. J. Kelk, een bundel nagelaten verhalen verschenen, waarin men de geboren verteller terugvindt (1947). De titel er van is ontleend aan het poppenspel De Kromme Voorzienigheid. Zijn devies weerspiegelt zowel zijn speelsheid als de ernst van zijn wezen: ’t Brandt ligt maar dooft niet.PROF. DR N. DONKERSLOOT
BRANDMERKING
(1) was een lijfstraf, die in het strafrecht van vóór de Franse Revolutie aan huid en haar werd voltrokken. De brandmerking werd ook als politiemaatregel toegepast ten einde de recidivisten en de terugkerende verbannen personen gemakkelijker te kunnen herkennen. Daar elke stad haar speciaal brandmerk bezat, kon de rechter het „gerechtelijk boeksken” (strafregister) van de delinquenten snel de visu aflezen.
Het brandmerken geschiedde met een gloeiend ijzer, aanvankelijk een sleutel, op het gelaat, de wangen of het voorhoofd van de veroordeelde. Meestal werd het stadswapen, soms ook de eerste letter van de stad ingebrand. Voor de galeiboeven werd een G en voor de dieven een galg als brandmerk gebruikt. Het gebeurde dat de beul buskruit in de wonden wreef, ten einde de littekens dieper en groter te maken.
In de 14de eeuw werd deze straf wegens bedrog of vervalsing, later, in de 16de eeuw, vnl. wegens diefstal en landloperij uitgesproken. Onder invloed van het Canonieke recht, dat de brandmerking in het aangezicht verbood, werd zij van de tweede helft der 16de eeuw af nog alleen op de rug aangebracht. Het merken op voorhoofd of kinnebakken moest, evenals het afsnijden der oren en het kortoren, de burgers op hun hoede doen zijn tegen de aldus getekenden. Men vraagt zich echter af of de brandmerking op de rug eenzelfde resultaat kon hebben. Het volksgezegde „Aan het wambuis is niet te zien, wie een brandmerk draagt” doet een ernstige twijfel rijzen omtrent de efficaciteit van deze straf, die in de moderne strafwetboeken niet meer voorkomt. DR L.
TH. MAES
Lit.: W. Andrews, Les châtiments de jadis. Histoire de la torture et des punitions corporelles en Angleterre (trad. P. Guerie, Paris 1902); H. Laurent, Les châtiments corporels. (Etudes, t. 134, p. 813.
Paris 1913) ; A. Quanter, Die Leibes- und Lebensstrafen bei allen Volkem und zu allen Zeiten (Leipzig 1901) ; L. W. D. Schreuder, Bijdrage tot de kennis van eenige lijfstraffen (Amsterdam 1928).
(2, veeteelt). Het is reeds in de Oudheid gewoonte geweest paarden door een brandmerk van een herkenningsteken te voorzien. De militaire paarden worden met een bepaald teken gebrandmerkt, terwijl men in Duitsland in de verschillende fokkerijen de paarden merkt met het teken, dat behoort bij deze fokkerij, zodat men later altijd weet, van welke fokkerij een paard afkomstig is. In Zwitserland brandmerkt men de paarden, die ongeschikt zijn voor de militaire dienst, zodat deze, wanneer paarden worden opgeëist, niet hoeven worden opgeleverd. Behalve bij paarden wordt het brandmerken toegepast bij varkens om te kunnen onderscheiden, waar ze vandaan komen. Bij het rundvee geschiedt het brandmerken op de horens, wanneer ze in een stamboek worden opgenomen, dus wanneer ze geregistreerd worden als fokdieren. Bij de rijkstuberculosebestrijding in Nederland worden dieren onder de twee jaar, die op de tuberculineproef een reactie vertonen, op de linkerklauw van de voorpoot gebrandmerkt met een T.