dichter en geleerde (810 - 18 Aug. 849), kwam vroeg in het beroemde klooster Reichenau (bij Konstanz) en was van 829-’38 kapelaan aan het hof van Lodewijk de Vrome en leermeester van Karei de Kale. Hij werd bekend als schrijver in de Latijnse taal van wetenschappelijke en poëtische werken, met name door zijn gedicht over de tuinbouw.
Bibl.: De cultura hortorum (uitg. d. W. Näf en M. Gabathuler: W. S.’s Hortulus, 1942); De exordiis et incrementis quarundam in observationibus ecclesiasticis rerum (gesch. der liturgie); Glossa ordinaria (verklaring v. d. H. Schrift uit de Kerkvaders).
Lit.: K. Beyerle, Die Kultur der Abtei Reichenau (2 dln, 1925-26).