Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VOLKSHOGESCHOOL

betekenis & definitie

is een vormingscentrum voor jonge volwassenen, in het midden van de vorige eeuw in Denemarken ontstaan en in geheel Skandinavië tot grote bloei gekomen. Tot de wezenlijke trekken er van behoren: bestemd voor jongeren van 18-25 jaar uit alle sociale en confessionele kringen; cursussen in internaatsverband als levensgemeenschap; geen schoolse vakopleiding, doch „school voor het leven”, zonder examens en diploma’s; gericht op algemene persoonlijke en sociale vorming in nationaal verband; gevestigd op het platteland en van bijzondere betekenis voor de emancipatie daarvan.

De grondgedachte is afkomstig van Nic. Fred. Severin Grundtvig (1783-1872), een belangrijk Deens dichter, historicus en theoloog.

Hij achtte volkshogescholen nodig door de invoering van het algemeen kiesrecht (1834) en ter versterking en verjonging van het Deense nationale leven tegen het opdringen van rationalisme, materialisme en Duitse cultuur. Door zijn volgelingen geschiedde de eerste practische verwerkelijking te Rodding (Zuid-Jutland, 1844), doch practisch kwam zij pas goed op gang door Christen Mikkelsen Kold (1816-1870) sinds 1851. Vooral na 1864 (verlies van Sleeswijk-Holstein aan Pruisen) verkreeg zij sterke uitbreiding en heilzame invloed (omwenteling in landbouw, nationaal-culturele herleving). Thans zijn er 59 volkshogescholen met jaarlijks ruim 6000 leerlingen gedurende 3-5 maanden plus een aantal kortere cursussen voor stedelingen. Voorts heeft men ze op Ijsland, in Noorwegen (sinds 1864, thans werken daar 54 volkshogescholen, van betekenis voor emancipatie t.o.v. Zweden).

In Zweden bestaan zij sinds 1868; thans zijn er bijna 70 volkshogescholen, van betekenis voor de bestrijding van de landvlucht. In Finland kent men ze sinds 1889; thans zijn er 58 volkshogescholen, die van betekenis waren voor de nationale strijd tegen Rusland en de opbouw van een eigen staat na 1918. In Duitsland bestonden er vele tientallen tijdens de Weimar-Republiek, doch na 1933 gingen zij op in de Arbeidsdienst of werden gesloten; na 1945 kwam er weer een enorme opbloei, doch merendeels niet in internaatsverband. In Zwitserland kent men ze sinds 1919, doch de ontwikkeling is er moeizaam. In Engeland en Amerika heeft men aanverwante vormen.

In NEDERLAND worden sinds 1929 losse meisjescursussen gehouden op „De Vonk” te Noordwijkerhout (Z.H.) en „Heidehof” te Barchem (Gld.). Sinds 1931 is er een vast centrum „Allardsoog” te Bakkeveen (Fr.). Begonnen werd met plattelandscursussen, studentenkampen, werklozenwerk; later werd gecombineerd. Sinds 1935 heeft men ook meisjescursussen.

Belangrijke figuren waren Hermien van de Heide en dr H. G. W. van der Wielen. Sinds 1938 heeft men een tweede volkshogeschool, „Diependaal”, te Markelo (O.). Na Wereldoorlog II kwamen er nieuwe volkshogescholen te Bergen (N.H.), Havelte (Dr.), Uithuizen (Gr.), Rockanje (Z.H.), Eerbeek (Gld.), alsmede het Ned. v.h.s.centrum „Méridon” bij Parijs. Tot 31 Dec. 1952 telde men totaal 70 000 deelnemers voor 2, 4, 6, 8, of 12 weken.

Een centrale organisatie is de „Vereniging tot stichting van Volkshogescholen”, die 9000 leden telt. De doelstelling daarvan is volgens de statuten: het geven van zedelijk-geestelijke ontwikkeling aan jonge volwassenen als grondslag voor vernieuwing der volkscultuur en versterking der volksgemeenschap.

DR H. D. DE VRIES REILINGH

Lit.: H. D. de Vries Reilingh, De v., diss. Amsterdam (1945, 2de dr. Groningen 1946), met uitst. lit. opg.

BELGIË

Met het Volkshogeschoolwerk werd in Vlaanderen een begin gemaakt in 1950. Sedertdien gingen verschillende cursussen en studieweken door.

Deze bijeenkomsten sluiten steeds nauw aan bij een of ander zeer bepaald onderwerp dat van belang mag geacht worden voor het algemeen welzijn van de Vlaamse samenleving.

De Vlaamse Volkshogeschool werkt in dezelfde geest en volgens dezelfde methode als de Nederlandse zusterorganisatie. In vergelijking met de Nederlandse Volkshogeschool legt zij zich minder toe op persoonlijke vorming en is haar penetratie minder diep: zij wil vooral kaderelementen uit de verschillende milieus bereiken.

In 1952 (Juli) werd de Stichting-Lodewijk de Raet, Instelling van Openbaar Nut, als verantwoordelijke organisatie voor het Volkshogeschoolwerk officieel opgericht.

Ze heeft haar doel als volgt bepaald: „Een instelling voor volksopleiding en studie die aan volwassen Vlamingen, met het oog op de ontplooiing van hun volkskracht, de vernieuwing van de volkscultuur en het ontwikkelen van hun besef van samenhorigheid, gelegenheid tot vorming en tot bezinning wil verstrekken ten aanzien van culturele, maatschappelijke, economische en staatkundige problemen, in de geest en volgens de methode van de Volkshogescholen.

De Vlaamse Volkshogeschool beschikt niet over een eigen gebouw. Ze belegt haar bijeenkomsten in verschillende instituten.

DR M. VAN HAEGENDOREN.

< >