Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VLOOIEN

betekenis & definitie

(Aphaniptera, Siphonaptera) vormen een betrekkelijk kleine orde (800 soorten) van zeer gespecialiseerde, ongevleugelde insecten, die zich in volwassen toestand voeden met het bloed van warmbloedige dieren en hierop als tijdelijke uitwendige parasieten leven.

Het zijn kleine, slechts enkele mm grote, insecten met een sterk zijdelings samengedrukte lichaamsvorm, die hen, mede door de rijen naar achteren gerichte haren en de uit veel dikkere tanden bestaande kammen (ctenidiën), in staat stelt zich snel tussen de haren van de gastheer door te bewegen. De kop is zeer eigenaardig van bouw, bovendien min of meer met het borststuk vergroeid. De ogen zijn klein en enkelvoudig, de antennen zeer kort en breed en in de rust opgeborgen in een paar groeven. De monddelen zijn stekend-zuigend, in overeenstemming met de levenswijze. Vleugels ontbreken, maar de poten zijn zeer krachtig en stellen vele soorten (niet alle!) in staat tot het maken van naar verhouding reusachtige sprongen. Het voedsel bestaat uit bloed, dat het darmkanaal zeer snel passeert en in halfverteerde toestand als korreltjes wordt uitgeworpen. De zoogdierenvlooien vertoeven vaak lang achtereen op hun gastheer, anderzijds treft men een groot aantal individuen aan in de nesten, vooral van kleine knaagdieren en mollen; de vogelvlooien zijn helemaal nestparasieten.

De wijfjes laten de kleine, witte, langwerpige eitjes eenvoudig vallen; deze komen dus in het nest, bij huisdieren in de katten- of hondenmand, bij de mensenvlo op de vloer, terecht, waar de lange, behaarde larfjes zich voeden met allerlei dierlijk afval, maar vooral met bovengenoemde excrementen van de vlooien zelf. Hieruit volgt, dat in goed onderhouden huizen geen sterke vermeerdering van de mensenvlo mogelijk is. De zgn. vlooienplagen betreffen dan ook meestal de honden- of kattenvlo, die gunstiger vermenigvuldigingsvoorwaarden hebben. De volwassen larve spint een coconnetje, waarin zij zich verpopt. Na enige tijd komt hieruit de volwassen vlo, die evenwel nog lang in een soort rusttoestand in de cocon kan blijven zitten. Deze toestand wordt o.a. beëindigd door trillingen, bijv. die welke veroorzaakt worden door lopen over een vloer. Vandaar, dat men bij het betreden van een huis, dat lang heeft leeggestaan, soms besprongen kan worden door honderden vlooien.

De meeste vlooiensoorten leven bij een beperkt aantal onderling verwante gastheren en kunnen zich bovendien tijdelijk met nog andere behelpen. Zo kunnen Ctenocephalides canis en Ct. felis, resp. de honden- en de kattenvlo, het de mens soms zeer lastig maken, maar keren op den duur toch naar hun eigen gastheer terug. Op dit overgaan van de ene gastheer op de andere berust juist het vermogen van de vlooien om ziekten over te brengen. De bekendste hiervan is de pest, overgebracht door tropische rattenvlooien, vooral Xenopsvlla cheopis, die na de dood van de rat een andere gastheer opzoeken en dan op de mens terecht kunnen komen. Gedurende een pestepidemie kan echter ook de mensenvlo, Pulex irritans, de ziekte van de ene mens op de andere overbrengen. Voor ill. zie plaat Insecten I.

Een zeer hinderlijke vlooiensoort is de in de tropen voorkomende Tunga penetrans, waarvan de wijfjes zich geheel in de huid boren en daar aanleiding tot verzweringen geven. Zij kruipen o.a. vaak onder de nagels van de tenen!

DR G. BARENDRECHT.

< >