noemt men in de oceanografie een lange golf, d.w.z. een golf waarvan de golflengte vele (bijv. meer dan 25) malen groter is dan de diepte van de zee waarover hij zich voortplant. De voortplantingssnelheid is dan gelijk aan √gD, als g de zwaartekrachtversnelling (9,8 m/sec2) en D de zeediepte voorstelt.
Een vloedgolf kan op drie wijzen ontstaan: Ten eerste door de werking der getijden; zo plant zich bijv. over de Atlantische Oceaan de getijgolf in 17 uren van 450 Z.Br. tot tegenover de ingang van het Kanaal voort; in de Noordzee loopt de getijgolf in 13 uren van de noordpunt van Schotland langs de Engelse kust tot de Vlaamse kust; langs de Nederlandse kust loopt de getijgolf in 10 uren van Zeeuwsch-Vlaanderen naar Rottum. In de tweede plaats kan een vloedgolf ontstaan door opstuwing van water door een storm. Dit komt vooral bij tropische cyclonen (taifoens) voor; hierdoor zijn bijv. langs de kusten van de Golf van Bengalen in het verleden soms verschrikkelijke overstromingen aangericht, terwijl een N.W.storm op de Noordzee ook een voortlopende vloedgolf kan doen ontstaan, zoals bij de vreselijke stormvloed van 1 Febr. 1953. In de derde plaats kan een vloedgolf het gevolg zijn van een geheel of gedeeltelijk onderzeese aardbeving (men spreekt dan wel van tsoenami) of een vulkaanuitbarsting, zoals het geval was bij de aardbeving van Lissabon (1 Nov. 1755) en de eruptie van de Krakatau (27 Aug. 1883).PROF. DR P. GROEN.