stoffen uit vezels vervaardigd, d.z. in het algemeen grootheden, waarvan de lengte vele malen de dikte overtreft. In de botanie is een vezel één spoelvormige cel, die, naar de plaats waar deze in de plant voorkomt, hout- of bastvezel genoemd wordt.
Onder de toepassingen dienen in de eerste plaats textielproducten gerangschikt te worden. Textielvezels zijn de kleinste eenheden uit een garen, dat weer een onderdeel kan uitmaken van een weefsel of breisel. Verder kent men touw- en borstelvezels en vezelvormig vulmateriaal. Ten slotte vormen plantaardige vezels, na een zekere vermaling te hebben ondergaan, de grondstof voor papier.HERKOMST EN GRONDSTOFFEN
I. Natuurlijk.
a. Plantaardig
Daar het gebruik der vezels veel ouder is dan de vaststelling van het botanische begrip, zijn de volgende benamingen volstrekt niet identiek; het handelsproduct bestaat vaak uit conglomeraten van bast- en houtvezels.
Haren: katoen (zaadhaar), kapok (vruchtpluis). Gehele of gedeeltelijke vaatbundels van monocotylen: sisal, manilla, Nieuwzeelands vlas (alle drie touwvezels); kokos en Mauritius-hennep, een textiel vezel; Bahia-, Para- en andere Piassave-soorten en kittool, alle borstelvezels. Bastvezelbundels van dicotylen: vlas, hennep, jute, rameh en sunn-hennep. Al deze vezels bevatten als hoofdbestanddelen cellulose en/of lignine (houtstof).
b. Dierlijk
Haren. De gekroesde of gegolfde haren van viervoetige dieren noemt men wol. Deze wordt grotendeels door de vele schapenrassen geleverd. Van de angorageit verkrijgt men mohair, terwijl ook de wol van kamelen, lama’s en angorakonijnen wordt gebruikt. Paardenhaar vindt toepassing als vulmateriaal, maar tevens, evenals varkens- en dassenhaar, in borstels en kwasten.
Zijde. De natuurzijde wint men uit de cocons van de zijderups (Bombyx mori), en de wilde zijde (Tussah) van de cocons van Antheraea-soorten. De dierlijke vezels zijn eiwitten; wol en haar bestaan uit keratine, zijde uit fibroïne.
c. Mineraal
Asbest is een vezelige steensoort, opgebouwd uit silicaten.
II.Synthetisch
Deze groep kan men in tweeën splitsen, nl.:
a. Kunstmatige vezels, gemaakt uit natuurlijke grondstoffen,
b. Geheel-synthetische vezels.
a.1. Cellulosevezels: viscoserayon (kunstzijde); koperrayon (Bermbergzijde); acetaatrayon (celluloseacetaat).
a.2. Eiwitvezels: caseïnevezels: lanital (It.), casolana (Ned.)» fibrolane (Eng.), thiozell (Dui); aardnoteneiwitvezel: ardil (Eng.), sarelon (Am.); maïseiwitvezel: vicara (Am.); sojabonenvezel: silkool (Japan); op kleine schaal: katoenzaadeiwitvezels; kuikenverenvezels en geregenereerde wol- en zijdevezels.
a. 3. Alginaatvezels: calcium-, aluminium-, chroom- en berylliumzouten van alginezuur, uit zeewier (Eng.).
b. 1. Anorganisch: glas (in alle industrielanden).
b.2. Organisch. Naarmate de studie omtrent de moleculaire structuur der natuurlijke vezels vorderingen maakte, bleek, dat al deze vezels op hun beurt weer waren opgebouwd uit zeer lange vezelvormige molecuulketens.
Dit grondprincipe volgend, gaat men voor de synthese van nieuwe vezels uit van korte, reactieve moleculen (monomeren) die zich, door met elkaar te reageren, rijen tot lange molecuulketens (polymeren). Door een strekkingsproces na de fabricage bewerkstelligt men zoveel mogelijk een evenwijdige ligging van deze ketens, waardoor de moleculaire aantrekkingskrachten onderling een rol kunnen gaan spelen.
Polyamiden: nylon (Am.), (polyaminocapronzuur) perlon (Dui), enkalon (Ned.), grilon (Zw.) enz., (poly-cu-amino-undecaanzuur) rilsan (Fr.).
Polyesters: (polyaethyleenglycolterephtalaat) terylene (Eng.), dacron (Am.).
Polyacrylonitril: orlon (Am.), pan, redon (Dui), acrilon (Am.), N53 (Ned.); (copolymeer met Polyvinylchloride) dynel (Am.).
Polyoinylideenchloride: saran of velon (Am.), PeCe (Dui).
Polyvinylchloride: rhovyl, thermovyl, fibravyl. isovyl (Fr.), PeCe U (Dui).
Polyvinylalkohol: cremona, kuralon (Jap.).
H. W. VAN BUUREN.