is de wet van 13 Mrt 1937, Stbl. 619. In de jaren dertig kwamen de nadelen van de volkomen vrijheid om zich op het terrein van detailhandel, ambacht en kleine nijverheid als ondernemer te gaan vestigen, wel zeer duidelijk aan het licht.
De bedrijfstelling 1930 leerde, dat tal van middenstandsbedrijven vele beoefenaren telden, terwijl een onderzoek naar de resultaten van het boekjaar 1934, ingesteld door het toenmalige departement van Economische Zaken, aantoonde, dat het zgn. economische resultaat — waarbij rekening werd gehouden met een matige beloning van de in de zaak werkzame huisgenoten, onder wie ook de ondernemer zelf — van niet minder dan elf van de twaalf onderzochte middenstandsbranches negatief was. Deze beide cijferreeksen: de grote aantallen middenstandsondernemers en de zeer slechte resultaten, wezen in eenzelfde richting nl. overbezetting. De Vestigingswet Kleinbedrijf wilde nu langs indirecte weg de bestaande overbezetting tegengaan en wel door waarborgen te scheppen, dat alleen voor hun taak berekende lieden zich in het middenstandsbedrijf konden vestigen, waardoor de in de crisisjaren 30 opgekomen grote instroming van ongeschikten kon worden gekeerd. Verheffing van het vak is een der principes, waarop de wet rust.De betrokken minister heeft krachtens deze wet de bevoegdheid om voor enige tak van kleinhandel, ambacht of kleine nijverheid vestigingseisen af te kondigen, wanneer de georganiseerde ondernemers in die bedrijfstak daarom verzoeken en voor voldoende opleidingsgelegenheid hebben gezorgd. Deze eisen zijn beperkt tot drie onderwerpen: handelskennis, vakbekwaamheid en credielwaardigheid. Is eenmaal een vestigingsbesluit afgekondigd, dan kunnen alleen zij zich vestigen, die in het bezit zijn van een door de Kamer van Koophandel en Fabrieken af te geven vergunning, welke vergunning alleen wordt afgegeven aan hen die aantonen over de vereiste diploma’s en credietwaardigheid te beschikken. De rechten van reeds gevestigde ondernemers worden niet aangetast, terwijl ook enkele uitzonderingsbepalingen werden vastgesteld.
Bij de totstandkoming der wet is fel gestreden over al of niet invoering van het zgn. behoefte-element: een aanpassing van het aantal ondernemingen aan de consumptie. Die strijd is verloren, de wet kent dit criterium niet, maar nochtans blijven stemmen aandringen op invoering daarvan en gewezen wordt o.m. op voorbeelden in Zwitserland en Denemarken, waardoor overbezetting langs directe weg wordt tegengegaan. Niet te ontkennen valt echter dat een concrete uitwerking van deze aanpassing aanzienlijke moeilijkheden met zich brengt. Overigens heeft de wet in haar huidige vorm zegenrijk gewerkt, naar algemeen, ook in de middenstand, wordt erkend en wel hoofdzakelijk door verheffing van het vakpeil.
Op 14 Mrt 1952 heeft de regering een nieuw ontwerp van een vestigingswet ingediend, het ontwerp van wet houdende een regeling ter bevordering van een goede bedrijfsuitoefening, de zgn. Vestigingswet Bedrijven, ter vervanging van de bestaande Vestigingswet Kleinbedrijf,
DR E. J. TOBI.