geregeld in de artt. 1791-1806 van het Nederlands Burgerlijk Wetboek, is een overeenkomst, waarbij de ene partij een som gelds of een bepaalde hoeveelheid van andere vervangbare zaken afstaat aan de andere, onder de verplichting, dat deze haar een gelijke som gelds of een gelijke hoeveelheid zaken van dezelfde soort en dezelfde hoedanigheid zal teruggeven.
Het verschil met bruiklening ligt hierin, dat bij verbruiklening niet dezelfde zaken behoeven te worden teruggegeven, maar alleen zaken van dezelfde soort. Bij bruikleen blijft de uitlener eigenaar van de zaak, bij verbruikleen gaat de eigendom over op de lener voor wiens rekening het verlies van de zaak komt indien deze, op welke wijze ook, verloren gaat. Bij verandering van de waarde van het geld, blijft de schuld bestaan in het nominale geldbedrag. Terwijl bruikleen om niet is, kan bij verbruikleen de betaling van interessen bedongen worden. De hoogte der bedongen rente moet schriftelijk worden bepaald. Ten einde woekerpraktijken tegen te gaan, stelde de Geldschieterswet van 28 Jan. 1932 (Stbl. no 19; sindsdien gewijzigd in 1937 Stbl. no 310) voor het geldschieten als beroep of bedrijf van bedragen onder ƒ 750,— bijzondere beperkende bepalingen vast.
Lit.: F. van der Feltz, De overeenkomst van Verbruikleening, diss. Leiden (1929).