noemt men de monopolistische bevoegdheid tot het exploiteren van een overzetgelegenheid te water, gepaard gaande met een bedieningsplicht. Bij uitbreiding wordt het woord ook toegepast op beurtveren (te water) en wagenveren (te land), welke thans tot de geschiedenis behoren.
De belangrijkste categorie, t.w. de overzetveren over rivieren of over grote boezemwateren, houdt in oorsprong verband met het stroomregaal, de vorstelijke bevoegdheid tot beschikking over alle economische aspecten der rivieren en andere grote wateren. De vorsten hebben deze rechten veelal in leen of anderszins uitgegeven aan heren van hoge of ambachtsheerlijkheden, aan stedelijke besturen of aan anderen. In het geval van heerlijkheid was het monopolie door de grenzen der heerlijkheid bepaald; in andere gevallen is de begrenzing soms uitdrukkelijk vastgelegd; zo had het Waalveer te Nijmegen het monopolie der overvaart tussen Emmerik en Druten; de stad Geertruidenberg had het verkeersmonopolie tussen Holland en Brabant.Terwijl aan de veerrecht-eigenaren en -exploitanten de overwinst uit de exploitatie van het monopolie, als een recht onder bezwarende titel verkregen, werd gelaten, werd door de overheid het publieke belang niet uit het oog verloren, in dier voege, dat op de doelmatige exploitatie van het veer en op de tarieven enig toezicht werd gehouden. In vele gevallen trouwens was een goede veerexploitatie in het belang van de eigenaar van het veerrecht. De aanleg van een net van Rijkswegen (van de tijd van Napoleon af) heeft de opkomst van enkele Rijksveren met zich gebracht. In de jongste tijd zijn de voornaamste veren vervangen door bruggen, hetgeen veelal gepaard is gegaan met tenietgaan van het veerrecht, zonder dat er aanleiding was dienaangaande enige schadevergoeding voor het verlies van het recht toe te kennen.
De enige algemene wetgeving aangaande de veren dateert uit de Franse tijd. Deze wetgeving is vervangen door de Verenwet van het jaar 1921, waarbij de verhouding tussen de veerrechteigenaren en het algemene belang is vastgelegd en de uitvoeringsbevoegdheid aan Gedeputeerde Staten der provincies is toegekend. Er zijn dus provinciale verordeningen aangaande de exploitatie der veren in de onderscheiden provincies, en besluiten der Provinciale Staten aangaande de tarieven der veren. Dit belet niet, dat herhaaldelijk processen over veerrechten worden gevoerd, waar de grenzen der veerrechten en soms zelfs het bestaan er van twijfelachtig zijn. Zulks is, t.a.v. rechten die vaak tot een zeer vroeg tijdperk onzer samenleving teruggaan, niet te vermijden.
MR S. J. FOCKEMA ANDREAE.