Het onderwijs in de veeartsenijkunde dateert in NEDERLAND van 1821. Aanvankelijk werden de meeste veeartsen opgeleid aan de Veeartsenijschool te Utrecht; deze werd in 1918 verheven tot Veeartsenijkundige Hogeschool; in 1925 werd deze instelling Faculteit der Veeartsenijkunde aan de Rijks-Universiteit van Utrecht toegevoegd.
De wet die de uitoefening van het beroep van veearts regelt spreekt van „veeartsenijkunst”. Deze „kunst” werd reeds in de Oudheid beoefend o.a. door Absyrtus of Apsyrtus (300-360), die als paardenarts diende in het Oostromeinse leger van Constantijn de Grote; hij heeft veel geschreven, vooral over de ziekteverschijnselen en de behandeling van paarden. Zijn naam wordt nogal eens gebruikt voor veterinaire verenigingen; evenzo wordt de naam van de Solleysel nog wel gebruikt, vooral voor rij verenigingen. Jacques Labessie de Solleysel (1617-1680) stichtte in Parijs een rijschool. In 1644 verscheen zijn vermaarde werk Le parfait Maréschal, dat vele malen herdrukt en vertaald werd.
De ontwikkeling der veeartsenijkunde heeft in de loop der jaren vele belangrijke onderzoekers naar voren gebracht. Wat Nederland betreft dient hier genoemd te worden prof. dr Jan Poels (1851-1923); op het gebied der infectieziekten is door hem veel tot opheldering gebracht; ook van medische zijde werden zijn buitengewone capaciteiten, vooral op het gebied der bacteriologie en infectieziekten zeer gewaardeerd. Door het initiatief van vooraanstaande artsen en de toenmalige burgemeester van Rotterdam kreeg Poels in 1890 een bacteriologisch laboratorium te zijner beschikking. Vooral de ziekten van het jongvee (opfokziekten) werden door hem op briljante wijze nader onderzocht. De Friese Maatschappij van Landbouw schonk hem voor zijn onderzoekingen over kalverziekte haar verguld zilveren medaille. Dat de Regering de grote betekenis van Poels waardeerde bleek uit de verschillende opdrachten voor onderzoek die hij kreeg, en voorts uit het stichten, op zijn advies, van de Rijks Serum-Inrichting, waarvan hij de eerste directeur werd. De Leidse Universiteit verleende hem in 1895 het doctoraat honoris causa in de geneeskunde; voorts verwierf hij het eredoctoraat der Universiteit te Bern in 1920 en dat van de toenmalige Veeartsenijkundige Hogeschool in 1921; in hetzelfde jaar werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de toegepaste bacteriologie. Hoge onderscheidingen werden hem toegekend.
Daar de moderne veearts ook onderwijs ontvangt in de behandeling van allerlei diersoorten die niet tot het gewone begrip „vee” behoren, achten velen het woord „veearts” niet langer juist en vervangen het door dierenarts; evenzo wordt veeartsenijkunde vervangen door diergeneeskunde.
De opleiding tot veearts vereist een studie die op zijn minst 6 jaren duurt. De door het behaalde veeartsdiploma verkregen bevoegdheid wordt beschermd en geregeld door de wet van 8 Juli 1874 Stbl. no 98, welke weldra zal worden herzien.
De Nederlandse veeartsen zijn bijna allen verenigd in de Maatschappij voor Diergeneeskunde. In Oct. 1952 bedroeg het aantal Nederlandse veeartsen 1035; van hen zijn 919 lid van de Maatschappij voor Diergeneeskunde. Deze Maatschappij geeft het Tijdschrift voor Diergeneeskunde uit dat om de 14 dagen verschijnt.
De veeartsenijkunde wordt deels geregeld door een aantal wetten. De belangrijkste wet is de Veewet (Wet van 26 Mrt 1920, Stbl. no 153), deze regelt de zorg voor de algemene gezondheidstoestand van de veestapel en in het bijzonder de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten (zie o.a. art. 7, 45, 48 en 49).
Overeenkomstig hiermede werkt de vogelziektewet. Op grond van deze wet is de pseudovogelpest aangewezen als een ziekte die volgens de wettelijke voorschriften bestreden dient te worden.
Het veeartsenijkundig staatstoezicht wordt uitgeoefend door de Veeartsenijkundige Dienst (Hoofdbureau te ’s-Gravenhage) welke Dienst behoort tot het Departement van Landbouw. Deze Dienst heeft o.a. de beschikking over 11 Inspecteurs-Districtshoofd van wie de aangewezen standplaatsen over Nederland ongeveer provinciegewijs verspreid zijn.
Het arbeidsveld van de tegenwoordige veearts is zeer veelzijdig en veelomvattend; behalve de practici, die te onderscheiden zijn in de practici der grote huisdieren en die der kleine huisdieren, vinden vele veeartsen een werkkring op het gebied der vleeskeuring, keuringsdiensten van waren, industrieën van medische preparaten enz. Ook belangrijke andere, officiële en semi-officiële, instellingen verlangen een volledige of gedeeltelijke bezetting van hun wetenschappelijke staf door veeartsen. Hiervan dienen genoemd te worden de vele Instituten van de Faculteit der Veeartsenijkunde der Rijks-Universiteit te Utrecht, waar de wetenschap ten behoeve van de veeartsenijkunde beoefend wordt en onderwijs wordt gegeven, de Veeartsenijkundige Dienst, de Rijks Serum Inrichting, waar sera en entstoffen worden bereid en onderzoekingen, gericht op de practijk, worden verricht, het Staats Veeartsenijkundig Onderzoekings Instituut te Amsterdam, hetwelk zich vooral gericht heeft op het bereiden van entstof tegen mond- en klauwzeer; de veterinaire afdeling van het Rijks-Instituut voor de Volksgezondheid, de Provinciale Gezondheidsdiensten voor Vee, MelkcontrSlestations enz. Voorts vinden de laatste tijd Nederlandse veeartsen een werkkring in het buitenland (Canada, Australië).
Daar vele ziekten van het dier op de mens kunnen overgaan en een op hoog peil staande veeartsenijkunde dus ook rechtstreeks van grote betekenis is voor de volksgezondheid, hebben de Nederlandse veeartsen gemeend dit devies te mogen voeren: „Animalium hominumque saluti”.
PROF. DR JAC. JANSEN
Lit.: Een eeuw veeartsenijkundig onderwijs (1821-1921) (uitg. d. d. Senaat d. Veeartsenijk. Hogeschool te Utrecht); Tdschr. voor Diergeneesk. (1927), blz. 401: Prof. Dr. Jan Poels, door L. de Blieck); Nederl. Staatswetten, Ed. Schuurman en Jordens No 27 (1950); Gids der Rijks-Univ. Utrecht. Cursusjaar i95i-’52.
Om de graad van doctor in de veeartsenijkunde te verwerven schrijft de BELGISCHE Wetgeving, ter zake, voor, dat de candidaat, benevens een volledige cyclus van zes jaar middelbaar onderwijs, vooraf de graad van candidaat in de wetenschappen en van candidaat in de veeartsenijkunde moet bekomen hebben. De candidatuur in de wetenschappen beslaat 2 jaar; deze in de veeartsenijkunde i jaar en het doctoraat 3 jaar. De hogeschoolstudiën strekken zich aldus uit over een periode van 6 jaar. Er zijn, in België, twee hoge veeartsenijscholen, een te Brussel (Kuregem) waar het onderwijs in het Frans wordt gegeven en een te Gent, gehecht aan de faculteit van geneeskunde, waar de voertaal Nederlands is. De veeartsenijkunde mag slechts door de doctor in de veeartsenijkunde worden uitgeoefend.
Evenals in Nederland is ook in België een officiële dienst nl. de Veeartsenijkundige Dienst, gehecht aan het ministerie van Landbouw, gelast met de strijd en de bescherming van de veestapel tegen de veeziekten. Onder de leiding van een directeur-generaal en een hoofdinspecteur-directeur omvat deze Dienst 25 Rijksveeartsenijkundige inspecteurs die elk hun eigen ambtsgebied hebben. Een wetenschappelijk instituut, het zgn. Laboratorium voor diagnose en veeartsenijkundige opsporingen, gevestigd te Ukkel (Brussel), is insgelijks gehecht aan het min. van Landbouw.
De activiteit van de veeartsenijkundige dienst gaat vooral tegen het mond- en klauwzeer, de rundertuberculose, waarvan de uitroeiing systematisch wordt nagestreefd, de runderbrucellose en de runderhorzel, de vogelpest van de hoenders. Andere veeziekten komen minder veelvuldig voor. Ook de gewone practici worden in de officiële strijd tegen de veeziekten betrokken als medewerkers van de veeartsenijkundige inspecteurs. Zij worden daartoe van overheidswege „aangenomen”. Veruit de meeste doctors in de veeartsenijkunde (er zijn er ca 800) zijn aldus „aangenomen”. Ook de vleeskeuring wordt door de aangenomen doctors in de veeartsenijkunde gedaan onder het toezicht van een bij het ministerie van Volksgezondheid fungerende dienst voor de Vleeshandel die, op zijn beurt, een tiental inspecteurs van de vleeshandel omvat.
De Belgische basiswet in zake veeartsenijkundige politie is de wet van 30 Dec. 1882 welke aan de Regering (de Koning) uitgebreide machten toekent. Een bijzondere wetgeving in zake koopvernietigende gebreken schept voor de veehouder de mogelijkheid om, dank zij een eenvoudige procedure voor de vrederechter, de vernietiging te bekomen van de aankoop van een dier, dat door een verborgen gebrek of ziekte aangetast is. Onder meer wordt de rundertuberculose als een koopvernietigend gebrek beschouwd (wet van 25 Aug. 1885 en Koninklijk Besluit 31 Mei 1951).
Bij de wet van 19 Dec. 1950 wordt, in België, de Orde van de Dierenartsen ingesteld. Alle doctors in de veeartsenijkunde die de praktijk uitoefenen zijn er verplichtend bij aangesloten. Onder het gezag van een Hoge Raad en van twee gewestelijke raden, een Nederlandstalige en een Franstalige, is de Orde vnl. belast met de discipline in het korps van de dierenartsen. Zij kan tegenover hen sancties treffen welke kunnen gaan tot de schorsing en zelfs tot het verbod de veeartsenijkunde uit te oefenen.