Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Van COEVERDEN

betekenis & definitie

Nederlands geslacht, stammend uit de „rijksonmiddelbare” heren en graven van Borculo, die reeds in het midden der 12de eeuw (ca 1151) als dynasten voorkomen, en dat daardoor wat afkomst betreft als het oudste en voornaamste geslacht beschouwd kan worden van alle die de Nederlandse adel vormen en van vaderlandse herkomst zijn. De geregelde stamreeks vangt aan met Hendrik II van Borculo, ridder, verwant aan de graven van Gelre (vermoedelijk een zoon van Hendrik I van Borculo, die tussen 1182 en 1212 voorkomt), die in 1232 trouwde met Eufemia, erfdochter van Roelof II, burggraaf van Coevorden en heer van Drente.

Zijn zoon Hendrik III van Borculo werd geboren in 1233, was ridder en raad van de graaf van Gelre, werd burggraaf van Coevorden in 1275 en sneuvelde in de slag bij Woeringen op 5 Juni 1288. Borculo ging echter reeds op het einde van de 14de eeuw na de dood van de enige dochter van Hendrik V door vererving over aan Gijsbert van Bronkhorst, terwijl de heerlijkheid Coevorden in 1402 door Reinold IV aan de bisschop van Utrecht moest worden afgestaan. Diens achterneef Alof van Coeverden (ca 1450) was lid van de ridderschap van de Veluwe, later van Zutfen en werd beleend met Wegdam en het huis Heeckeren bij Goor. Deze had twee zoons: Reinold (gest. voor of in 1469), stichter van de takken van Coeverden tot Rhaan, Walfort en Stoevelaar, en Wolter (gest.

I505/’O6), stichter van de takken tot Scherpenzeel, Wegdam, Schelfhorst, Rande en Putten en Kampferbeek. De laatste mannelijke nakomeling van Reinold stierf in 1756, terwijl van de takken, welke uit Wolter sproten, de een na de ander uitstierf (Rande en Putten eerst in 1916), behalve die van Wegdam. Op 28 Aug. 1814 werd Arend Daniël van Coeverden tot Wegdam (1763-1849), ontvanger der directe belastingen voor Markelo, Rijssen en Goor, met een tweetal van zijn familieleden door koning Willem I benoemd in de ridderschap van Overijsel; diens zoon jhr Frederik Willem Wolter Hendrik van Coeverden (1801-1872), een man van zeer geringe geestelijke gaven, was landbouwer op het erf Spekebrink te Markelo en had uit zijn twee huwelijken met Overijselse boerendochters een twaalftal kinderen.Tot zijn nageslacht, dat zich zijn afkomst nog welbewust is, behoort jhr Frederik Willem Wolter Hendrik van Coeverden, geb. te Ambt-Delden 26 Juni 1890, werkzaam als textielarbeider op de N.V. Twentse Stoomblekerij te Goor en de schrijver van Hutten Klaas (Hengelo 1934), van Schetsen uit Twenthes verleden (Enschede 1934, bevattende vele gegevens over de Van Coeverdens) en van talrijke oudheidkundige bijdragen betrekking hebbende op Overijsel, Drente en de Graafschap; ook was hij lid van de gemeenteraad te Goor voor de S.D.A.P. van 30 Juli 1925 tot Sept. 1927. Uit maatschappelijk oogpunt is het geslacht van Coeverden uiterst interessant.

MR H. F. WIJNMAN

Lit.: G. J. Pol vliet,Genealogie van het geslacht van Coeverden, in Heraldieke Bibliotheek, N. R., V (1883); R.

O. van Holthe tot Echten, Bijdr. tot de opvolging der dienstmannen van Coevorden, in Nieuwe Drenthsche volksalmanak VI (1888); E. B. F. F.

Wittert van Hoogland, De Ned. adel I (1913); J. S. van Veen, Bijdr. tot de gesch. van Borculo, in Gelre XXI (1918); J. de Groot, Het geslacht Borculo, in De Ned. Leeuw LUI (1935), LIV (1936); Nederland’s Adelsboek XXXIX (1941); W. J.

J. C. Bijleveld, Het huwelijk van Coeverden-de Raet in De Ned. Leeuw LX (1942); Idem, De van Coeverden’s in Gelderland terug, in De Ned.

Leeuw LXI (1943).

< >