Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Uitbreidingsplan

betekenis & definitie

heet het plan naar hetwelk de ontwikkeling van stad of dorp behoort te geschieden. De Woningwet van 1901 legde aan gemeenten met meer dan 160 000 inwoners, alsmede aan die welker inwonertal gedurende de laatste vijf jaar met meer dan 20 pct is toegenomen, de verplichting op een uitbreidingsplan vast te stellen.

Thans hebben bijna alle gemeenten — ook de kleinere voor welke de wettelijke verplichting niet geldt — een uitbreidingsplan vastgesteld of in voorbereiding.Het uitbreidingsplan is een grootheid, die fungeert in het grote geheel der planologie; het is hiërarchisch ondergeschikt aan het streekplan, dat op zijn beurt weer onder het nationale plan staat. Voor de onderlinge verhouding tussen deze drie projecten z planologie.

Een uitbreidingsplan dient te berusten op een grondige vóórstudie van de factoren, welke van invloed zijn op de ontwikkeling der gemeente („survey”), ten einde de zakelijke grondslagen vast te stellen, waarop het plan zal behoren te berusten. Aandacht dient hierbij o.m. te worden gewijd aan bodemgesteldheid, waterstaatkundige toestand, eigendomsverhoudingen, historische groei, aard en samenstelling der bevolking, bronnen van bestaan, huisvesting, natuurschoon, recreatiebehoefte, enz. (z stedebouw, urbanisatie).

Aanvankelijk was het uitbreidingsplan, zoals de wetgever van 1901 het bedoelde, een project voor een samenstel van „straten, grachten en pleinen”.

Ten gevolge van wetswijzigingen in 1921 en 1931 is daarin verandering gekomen: voortaan zou het een bestemmingsplan zijn, waardoor ook de bestemming van de niet voor straten, enz. bestemde terreinen wordt vastgelegd. Terwijl de uitbreidingsplannen, welke gedurende de eerste decennia dezer eeuw tot stand kwamen, elke sanctie misten en dan ook dikwijls zonder meer ter zijde werden gelegd, kwam ook daarin in 1931 verandering, doordat aan het gemeentebestuur de verplichting werd opgelegd de vergunning te weigeren voor de oprichting van een bouwwerk, dat in strijd zou komen met een uitbreidingsplan. Dientengevolge is thans het plan bindend zowel voor de gemeente zelf als voor de bij het plan betrokken eigenaren.

De wet maakt onderscheid tussen een „plan in hoofdzaak”, dat slechts de hoofdlijnen der voorgenomen ontwikkeling aangeeft en een „plan in onderdelen”, waarin een gedetailleerde uitwerking is vervat. Eerstbedoeld globaal plan kan vergezeld gaan van een uitgewerkt plan voor een of meer onderdelen. (De in de practijk wel gebezigde termen „structuurplan” en „basisplan” kent de wet niet).

Het ontwerp van een uitbreidingsplan bestaat in de regel uit tekeningen, memorie van toelichting en kostenbegroting (in geval van een gedetailleerd plan meestal vergezeld van een bebouwingsverordening, welke deel uitmaakt van het plan). Deze bescheiden worden ter visie gelegd ter gemeentesecretarie en vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Belanghebbenden kunnen zich eventueel met bezwaren wenden tot Gedeputeerde Staten, aan wier goedkeuring het plan wordt onderworpen. Van de beslissing van dit College staat beroep open op de Kroon.

In vele gevallen — vooral indien het gaat over omvangrijke en ingrijpende plannen — is met deze procedure veel tijd gemoeid. Ingevolge de bepalingen der Woningwet behoort een uitbreidingsplan elke tien jaren te worden herzien. Aan dit voorschrift, op overtreding waarvan geen sanctie is gesteld, wordt in de practijk zelden de hand gehouden. Bij wijziging of bij vervanging door een ander plan wordt dezelfde procedure gevolgd als boven aangegeven.

Door het uitbreidingsplan wordt behalve het beloop en de breedte der straten vastgelegd voor welke doeleinden de overige terreinen bestemd zullen worden: woningbouw, openbare en/of bijzondere gebouwen, bedrijven, recreatie, enz. De mate, waarin detaillering der bestemming plaats heeft, kan zeer verschillend zijn, in het bijzonder wat betreft de voor woningbouw bestemde terreinen (aantal woonlagen, breedte per woning, architectonische details, enz.). Dikwijls wordt het plan dienstbaar gemaakt aan het behoud van natuurschoon : voorkomen van bebouwing is dikwijls even belangrijk als het vastleggen van de aard der bebouwing.

Een grondige herziening der Woningwet — in het bijzonder ook van het gedeelte, dat op uitbreidingsplannen, enz. betrekking heeft (de zgn. stedebouwkundige paragraaf) — heeft twee maal onderwerp van studie door een Staatscommissie uitgemaakt (Commissie-Frederiks en Commissie Van den Bergh). Laatstgenoemde commissie adviseert tot splitsing van de thans in de Woningwet vervatte materie in twee afzonderlijke wetten: een Woningwet in engere zin en een „Ruimtewet”, waarin uitbreidingsplan, streekplan en nationaal plan worden behandeld.

DR IR F. BAKKER SCHUT

Lit.: zie Lit. bij Stedebouw en Urbanisatie.

< >