Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Transcendentie

betekenis & definitie

(filosofie) betekent letterlijk overschrijding (van Lat.: transcendere, overschrijden). De betekenis wisselt naar gelang de aard van datgene wat overschreden wordt.

In de kennisleer kan transcendentie betekenen: de onafhankelijkheid van het voorwerp t.a.v. de kendaad; het staat tegenover de kendaad als iets zelfstandigs, overschrijdt het.Ten aanzien van de ervaring kan transcendent betekenen: zowel wat de zintuiglijke ervaring overschrijdt, alsook het onervaarbare. Zo is het wezen van de stoffelijke dingen transcendent, zowel in de zin van wat de zintuiglijke ervaring overschrijdt, alsook van het onervaarbare. Sommig geestelijk zijnde (bijv. ons kennen en willen) is alleen transcendent in zoverre het de zintuiglijke ervaring overschrijdt, doch niet in de zin van het onervaarbare zonder meer, daar het in de reflectie voor ons toegankelijk is. Ander geestelijk zijnde (bijv. God) is ook transcendent in laatstgenoemde zin. Hiermede komen wij tot de ontologische betekenis van het woord transcendent, nl.: wat naar zijnswijze onafhankelijk van het stoffelijke bestaat of kan bestaan. Zo bijv. de mens in zoverre hij geestelijk is; in de theologie: de geschapen zuivere geesten. In de hoogste vorm is deze transcendentie gerealiseerd in het Oneindige Wezen, waar transcendent tevens de betekenis krijgt van wat het eindige als zodanig overschrijdt.



Logisch
beschouwd, komt transcendentie toe aan die algemeenste begrippen, die alle categorieën, of althans enige daarvan, en alle bijzondere zijnsgebieden overschrijden, naar omvang dus alomvattend zijn. In het laatste geval spreekt men meestal van transcendentale begrippen.

Transcendentaal

betekent letterlijk: dat wat betrekking heeft op het transcendente. Behalve in bovengenoemde (transcendentaal logische) zin wordt transcendentaal gebruikt om Kant’s wijsgerige methode en opvatting van de menselijke kennis aan te duiden. Transcendentaal noemt Kant alle kennis die zich niet zozeer met de objecten als met de aard van onze objectkennis, in zoverre deze a priori mogelijk moet zijn, bezighoudt. Van deze reflectie op onze apriorische kennisvoorwaarden gaat de naam transcendentaal over op deze voorwaarden zelf. Zo noemt Kant ook transcendentaal de in het subject zelf vóór alle ervaring en alle werkelijke kennis aanwezige voorwaarden van de kennis, d.i. in zoverre ze objectieve kennis mogelijk maken. In deze zin spreekt Kant van „transzendentale Einbildungskraft” en zo worden ook de apriorische vormen van de zintuiglijkheid en van het verstand en ook het subject zelf als laatste eenheidsgrond van alle kennis transcendentaal genoemd.

< >