Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KENNISLEER

betekenis & definitie

(kennistheorie, ook wel kenniscritiek genoemd). Oorspronkelijk is de wijsbegeerte, evenals het natuurlijke kennisstreven van de mens, gericht op de werkelijkheid, die ze tracht te vatten en te doorgronden.

Evenwel treedt reeds vroeg in de Griekse filosofie met de Sofistiek de reflectie op, die vraagt naar de gegrondheid van de aanspraken der kennis. Deze vraag heeft tot op heden de denkers beziggehouden. De onbetwistbare voortgang der wetenschappen in de laatste eeuwen is aan de kennisleer zeer ten goede gekomen. Sedert Hume, Kant en Aug. Comte bewegen de theorieën over de kennis zich tussen de uitersten van scepticisme (ontkenning van de mogelijkheid van alle kennis) en absolutisme (de gedachte dat de menselijke kennis de werkelijkheid afbeeldt zoals ze in zichzelf is). Het eerstgenoemde standpunt is in tegenspraak met zichzelf en met het feitelijk gedrag van hen die het aanhangen, het tweede is niet verenigbaar o.a. met het feit, dat de kennis, die in vroeger eeuwen als een onveranderlijk bezit werd opgevat, gebleken is een proces te zijn, waarin telkens nieuwe benaderingen voor vroegere in de plaats komen zonder dat van dit proces het eind te zien is. Kennis is geen bezit, maar een ideaal.De kennisleer gaat analytisch te werk. Ze onderscheidt de kennende geest (het subject) van het gekende voorwerp (het object), de verschijnselen of het gegevene van de theorie die er de verklaring van geeft, het zintuiglijke van het begripsmatige element. De kennis heeft een relatie tot haar voorwerp, die verschillend geïnterpreteerd wordt.

Het zgn. kennistheoretisch realisme, dat in het natuurlijke bewustzijn van de gewone mens zijn steun vindt, meent, dat de kennis een beeld is waarin de werkelijkheid wordt afgespiegeld zoals ze op zich zelf is. Dit realisme houdt bij nadere doordenking geen stand en past inzonderheid niet bij de wetenschappelijke kennis, die steeds bepaalde gegevens vanuit een theorie tracht te begrijpen. Deze theorie is een constructie van onze geest en niet een afbeelding van het gegevene. De vraag is niet, of ze overeenstemt met de gegevens, maar of deze in haar passen. Is dit het geval, dan is ze juist of objectief. In alle wetenschappen wordt getracht de verschijnselen in een theorie te ordenen en te begrijpen. Criticistisch heet de interpretatie der kennis, die op de actieve functie van het kennend subject nadruk legt.

Een moeilijk vraagstuk der kennisleer betreft de onderscheiding enerzijds van wat men het gegevene noemt en anderzijds van de ordenende factoren. In de aanschouwing zijn deze zozeer versmolten, dat sommige onderzoekers de onderscheiding van secundair belang achten (de fenomenologen). Indien men met de Kantianen de intellectuele elementen als ordenende functies opvat, die uit de kennende geest ontspringen, doet zich nóg een verschil in interpretatie voor. Bij Kant wordt het geheel van deze elementen nog statisch opgevat, waardoor de ervaringsinhoud, die ze tot kennis verwerken, secundair wordt. De latere ontwikkeling der natuurwetenschap heeft aangetoond, dat fundamentele elementen als bijv. causaliteit in het licht van de voortgaande ervaring worden gewijzigd, zodat niet meer van volstrekte aprioriteit, maar alleen van betrekkelijke constantie kan worden gesproken. Nieuwere physische theorieën als de relativiteitsleer van Einstein en de statistische opvatting van het natuurgebeuren illustreren deze relativering.

Alle kennis is een benadering van een werkelijkheid, die in algemene begrippen — steeds ten dele — wordt gevat, terwijl het opstellen van die begrippen of wetmatigheden de bevrediging geeft van orde en overzicht over de verschijnselen. Al naar gelang de nadruk valt op de onuitputtelijke werkelijkheid dan wel op het vormgevende begrip zal het begrip als middel (instrumentalisme) dan wel als doel (begripsrealisme) worden opgevat. De laatstgenoemde interpretatie, ook wel de ontologische genoemd, beheerst de idealistische filosofie van Plato tot Hegel. Bij Hegel wordt „het” begrip tot een levend subject, dat zich ontvouwt. Deze beschouwingswijze is moeilijk te verzoenen met de functie — steeds wisselend, nooit afgesloten — die het begrip in de wetenschappen heeft.

Tot de kennisleer behoren ook de psychologie en de sociologie van het kennen. De eerste onderzoekt de voorwaarden, waaronder de kennis tot stand komt. Alle kennis die de aanspraak voert van objectief-geldig te zijn, rust op gronden, die voor alle mensen bindend zijn. Deze gronden worden veelal eerst bewust gemaakt nadat door intuïtie een verband is geschouwd. Deze intuïtie is een psychologisch verschijnsel, geen objectieve grond der kennis. Ze treedt soms op na een lange en intensieve verwerking en soms zeer onmiddellijk, bijv. bij de ontmoeting met mensen. Streeft ze er naar, zich te verantwoorden, dan doet een sociaal element zijn intrede in de structuur der kennis. De eis tot verantwoording ontneemt aan de intuïtie de haar bedreigende willekeurigheid. Niet zij zelf, maar haar resultaat is overdraagbaar op anderen.

In onze tijd wordt er door vele denkers aan herinnerd, dat de objectiviteit der kennis niet betekent, dat ze bestaat los van kennende geesten. Reeds Spinoza heeft, in navolging van de Stoa, er op gewezen, dat het kennen een energie van de kennende persoon is. Hiermee is niet in strijd, dat de gekende inhoud uitgaat boven de toestand waarin de kennende verkeert.

De kennis speelt ook buiten de wetenschap een grote rol (instinct en intuïtie, vertrouwde omgang met de dingen van de dagelijkse arbeid, mensenkennis). In de wetenschappen neemt ze verschillende vormen aan (z wetenschapsleer).

PROF. DR H. j. POS

Lit.: E. Cassirer, Das Erkenntnisproblem, 3 dln (1911-1920); H. Rickert, Der Gegenstand der Erkenntnis 1915); O. Külpe, Die Realisierung, 3 dln (1912-1923).

< >