noemt men een verzameling van magische formules, waarvan men voor verschillende doeleinden gebruik kan maken, als het leren van de necromantie of zwarte kunst, het oproepen van helse geesten of zielen van afgestorvenen ten einde van hen de toekomst te vernemen, het opwekken of genezen van ziekten en kwalen, het zich onzichtbaar maken, het onschadelijk maken van een tegenstander e.d.
Men kende ze al bij de Assyriërs, de Babyloniërs en de Egyptenaren; de Egyptische toverboeken hebben zelfs op de nog heden ten dage in Europa bekende boeken van deze aard invloed uitgeoefend. Uit de Hellenistische tijd kennen wij toverpapyri: verzamelingen van bezweringen, voorschriften voor amuletten, recepten e.d., waarin godsdienstige voorstellingen uit het Jodendom en het vroege Christendom met die uit andere godsdiensten vermengd zijn. Eenzelfde dooreenmenging van elementen uit de antieke mythologie, de Joodse Kabbala en de middeleeuwse demonologie vinden wij in de vele toverboeken, die sinds de Middeleeuwen in Europa bekend zijn.
Vele daarvan werden aan beroemde auteurs toegeschreven, als Albertus Magnus, Agrippa van Nettesheim, Trithemius en Delrio. Ca 1200 wordt de Clavicula Salomonis vermeld, waarvan talloze vertalingen in omloop waren en nog zijn. Later ontstonden nieuwere toverboeken als het Compendium magiae nigrae van Michael Scotus, de Ars notoria, het Grimorium, dat aan paus Honorius III werd toegedicht (nog bekend als Le Grimoire du Pape Honorius of Le grand Grimoire), De occulta philosophia (1510) van Agrippa van Nettesheim, pseudogeschriften van Paracelsus, het Secretum Secretorum, het Enchiridion Leonis Papae ad Carolum Magnum, de Pneumatologia vera, en in Duitsland werken als Imperationes Fausti en Fausts Höllenzwang, die in aansluiting aan de Faustsage ontstonden. Ook in de Nederlanden is het geloof aan toverboeken (in Vlaanderen kwâboeken, in Nederland duivelsboeken genoemd) algemeen geweest en nog niet geheel verdwenen. Een bekend Vlaams toverboek was De dubbele Ambrosius, dat men veronderstelde in het bezit te zijn van vele pastoors. In Nederland was vooral het Natuurlijk tooverboek van Simon Witgeest, dat uit de 18de eeuw dateert, de gehele 18de en 19de eeuw zeer bekend, naast soortgelijke boeken als De ware zwarte tooverkunst, De zwarte kunst, de Duivel-geesel e.d. Volgens het volksgeloof kon de bezitter van een toverboek zich van de daardoor verkregen macht bevrijden, door het van achteren naar voren te lezen. Vele toverboeken bestaan alleen in handschrift. Een bibliografie van deze merkwaardige volksliteratuur en een samenvattende studie over dit onderwerp ontbreken nog.
Lit.: A. de Cock, Studiën en essays over oude volksvertelsels (Antwerpen I()I()), X: Tooverboeken en geestenbezwering; V., Kwâboeken en toovercirkels (Nederl. Tijdschr. v. Volkskunde, 35, 1930, 150-156) ; A. Jacoby, Höllenzwang (in Handw.b. d. dtschen Aberglaubens, IV (Berlin - Leipzig 1931-1932, kol. 258-26:); L. Crick, Livres de sorcellerie (Le Folklore Brabançon, 12, 1932, 301-315).