Engels filanthroop en staatsman (Earl’s Colne, Essex, 1 Apr. 1786 - Aylsham 19 Febr. 1845), stamde uit een rijke familie van bierbrouwers en stichtte een spaar- en voorschotkas voor de wevers te Spitalfield, schreef Enquiry, whether crime and misery are produced or prevented by our present system of prison discipline (London 1818) en stichtte een genootschap tot verbetering van het gevangeniswezen. In 1818 werd hij lid van het Parlement en was er één van de hoofdleiders der beweging voor de vrijlating der slaven (z slavernij en Wilberforce).
In 1837 verliet hij het Parlement, maar bleef de zaak der Negers trouw en schreef nog: The African slavetrade and its remedy (1839), waarin hij aantoont, dat het onmogelijk is, de slavenhandel door bewaking der zee te beletten. Langs een andere weg, nl. door in Afrika de Europese beschaving te brengen, wilde hij zijn doel bereiken. Hij ontwikkelde dit plan in het tijdschrift The African coloniser, doch een expeditie naar de Niger, die dit ten doel had, mislukte. In 1840 werd hij tot baronet verheven.Lit.: Memoir and Correspondence of Sir T. F. B. (1848).