(Synapsida) zijn, in wijdere zin, uitgestorven Reptielen, die zich ten dele in de richting der Zoogdieren ontwikkeld hebben. Zij vormen een omvangrijke en veelvormige groep, waarvan de meest primitieve vertegenwoordigers, de Pelycosauria (Theromorpha in engere zin), in het boven-Carboon maar vooral in het onderste Perm van Noord-Amerika gevonden worden.
De hoger ontwikkelde vormen, de Therapsida, van welke de Zoogdieren afstammen, komen vooral in het boven-Perm en Trias van Zuid-Afrika voor (Karroo-formatie). Wij merken op, dat de verschillende vormen volstrekt niet rechtlijnig naar de Zoogdieren leiden, maar dat in verschillende takken van de Therapsiden-stamboom Zoogdierkenmerken optraden. De verschillen in bouw zijn zeer groot; de grootte bijv. is zeer uiteenlopend (van rat-grootte tot meerdere meters lengte). Oorspronkelijk roofdieren worden sommige planteneters.De het meest met de Zoogdieren overeenstemmende vormen zijn de Cynodontia en de echter nog onvolledig bekende Ictidosauria. Laatstgenoemde worden in het boven-Trias gevonden, terwijl de oudst bekende Zoogdieren in het midden-Jura worden aangetroffen.
Wij gaan de veranderingen na, die zich in de loop van de phylogenie bij de Theromorphen hebben afgespeeld. Het uitgangspunt wordt gevormd door dieren met een schedel, waarvan de slaapstreek benig overdekt was; men vindt hier dus buitenwaarts van de eigenlijke schedelzijwand een benige wand in de slaapstreek. Oorspronkelijk (bij de Pelycosauria) komt in laatstgenoemde wand slechts een kleine zijdelings gelegen opening voor (temporaalvenster). De opening vergroot zich en breidt zich bovenwaarts tot aan de schedelzijwand uit. Zo ontstaat een toestand als bij de Zoogdieren, waar slechts de onderste benige begrenzing van de opening als jukboog overblijft (z schedel). De oogkas is aanvankelijk achterwaarts benig begrensd. Onder het verdwijnen van postfrontale en postorbitale, wordt de oogkas achteraan geopend en vloeit samen met de slaapgroeve, zoals bij de meer oorspronkelijke Zoogdieren. De ongepaarde achterhoofdsknobbel wordt tweedelig en verdeelt zich ten slotte in 2 knobbels zoals bij de Zoogdieren. Verder komt een (secundair) gehemelte tot stand gevormd door bovenkaaksbeen en gehemeltebeen (maxillare en palatinum), zoals men het ook bij de Zoogdieren aantreft.
Zeer merkwaardig zijn de veranderingen, die zich bij de Therapsida aan de onderkaak afspelen. Oorspronkelijk wordt deze opgebouwd uit een groot aantal goed ontwikkelde beenderen, waarvan het articulare met het onbeweeglijke quadratum (vierkantbeen) articuleert (z schedel) en dus daarmee het kaakgewricht vormt. Bij een aantal Therapsida worden nu de onderkaakselementen kleiner behalve het tandendragende dentale, dat zich vergroot en achterwaarts tot het squamosum nadert. Het quadratum is bij vele Therapsida een zeer klein beenstukje. Zo wordt in deze groep de Zoogdiertoestand voorbereid, in welke de onderkaak alleen uit het dentale bestaat en met het squamosum articuleert, zodat het oude kaakgewricht (quadratum-articulare) door een nieuw (squamosum-dentale) wordt vervangen, terwijl het quadratum en articulare bij de Zoogdieren tot gehoorbeentjes worden. Directe overgangen tussen Reptiel- en Zoogdiertoestand zijn echter niet bekend, terwijl uit de aard der zaak ook onbekend is, wanneer de overige Zoogdierkenmerken zoals haren, melkklieren enz. optraden.
Vele Therapsida vertonen toenadering tot de Zoogdieren door differentiëring van de elementen van het gebit in snijtanden, grote hoektanden en kiezen, die verbreed kunnen zijn en meer wortels kunnen hebben. Bij enkele vormen schijnt een tandwisseling voor te komen, herinnerend aan die der Zoogdieren. Het aantal halswervels daalt tot 7 als bij de Zoogdieren.
De ledematen zijn oorspronkelijk van primitieve bouw en dwars ten opzichte van het lichaam geplaatst. Bij de hogere vormen steunen de ledematen het lichaam veel meer, doordat zij onder het lichaam staan met achterwaarts gedraaide elleboog en voorwaarts gerichte knie. Ook het aantal vinger- en teenkootjes (phalangen) vermindert en wordt bij de hogere Therapsida gelijk aan dat der Zoogdieren.
PROF. DR J. E. W. IHLE
Lit.: R. Broom, The Mammal-like Reptiles of South Africa and the Origin of Mammals (London 1932); F. von Huene, Die Saurierwelt und ihre geschichtlichen Zusammenhänge (Jena 952); O. Kühn, Lehrbuch der Paläozoologie (Stuttgart 1949); A. S. Römer, Vertebrate Paleontology, 2 ed. (Chicago 1945); I. M. van der Vlerk en Ph. H. Kuenen, Geheimschrift der aarde (Utrecht, 4de dr., 1945).