(Gr.: roids, trias = drievoud) is de naam van de eerste der drie geologische perioden, waaruit de Mesozoïsche aera bestaat. De beide overige zijn Jura en Krijt.
De naam is ontleend aan het feit, dat de in deze periode gevormde lagen zich gemakkelijk in 3 series laten scheiden. De onderste is de Bontzandsteen, de middelste de Muschelkalk en de bovenste de Keuper. Terwijl West-Europa gedurende het Bontzandsteen en het grootste gedeelte van de Keuper land was, was het gedurende het Muschelkalktijdvak zee. Een binnenzee had nl. van het Z. uit het Bontzandsteen landschap overstroomd. Deze samenstelling van de Trias noemt men, aangezien zij vooral voor Duitsland geldt, de Germaanse facies. Zuid-Europa was echter gedurende de gehele Trias zee; men noemt deze mariene facies de alpiene. Men verdeelt hier de Triasafzettingen in 5 series, nl. van oud naar jong: Werfénien (= Scythien), Virglorien (= Anisien), Ladinien, Camien en Norien.
Aangezien men de oudste bedektzadige zaadplanten uit de Krijt-periode kent, moet men aannemen, dat deze in de Triasperiode nog ontbraken. De naaktzadige zaadplanten als ook alle andere lagere, thans nog levende plantengroepen, waren echter reeds vertegenwoordigd. De lagere dieren ondergingen een uitbreiding o.a. door het eerste verschijnen van de Belemnieten. Bij de Amphibieën waren de kikvorsen en de salamanders nog afwezig. De Reptielen begonnen een bloeiperiode, o.a. door het ten tonele verschijnen van de voorlopers van de grote dinosauriërs alsmede der krokodillen. Overblijfselen van vogels uit de Trias-periode zijn nog onbekend. Dit betekent echter niet, dat ze al niet reeds geleefd hebben. Er zijn toch aanwijzingen, dat er al dieren leefden, die zoal geen zoogdieren er dan toch zeer nauw verwant aan waren.