Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Théophile GAUTIER

betekenis & definitie

Frans dichter, romanschrijver, literair-historicus en kunstcriticus (Tarbes 30 Aug. 1811 -Neuilly 23 Oct. 1872), was eerst schilder, maar ontvluchtte het atelier van Rioult toen Hugo met zijn Orientales hem geleerd had dat men ook kon schilderen met de pen. Hij werd nu de enthousiaste propagandist voor de ideeën van de jonge romantici, tevens hun luidruchtige aanvoerder bij de „bataille d’Hernani” (25 Febr. 1830, z Hugo).

Zijn eigen bundel Poésies verschijnt hetzelfde jaar. Met enige kunstvrienden, o.a. de graveur Célestin Nanteuil, de schrijver Pétrus Borel, groepeert hij zich tot de Petit-Cénacle. Hij publiceert het hyper-romantische gedicht Albertus ou l’Ame et le Péché (1833), maar in de bundel verhalen uit La Jeune France (1833) bespot hij de romantische overdrijving van zijn geexalteerde vrienden. Ondanks deze ironie neemt hij toch de door de Petit-Cénacle verkondigde denkbeelden au sérieux; met zijn kunstvrienden Gérard de Nerval en Arsène Houssaye wordt hij de leider van de „bohémiens” uit de impasse du Doyenné, waarvan de groep rondom Murger later de zwakke nabootsers zal vormen. Gautier en zijn vrienden verdedigden de leer van L’Art pour l’Art, verwierpen alle nuttigheidskunst, maar verzetten zich ook tegen de gangbare romantische opvatting, welke in de dichter de gids en de ziener van zijn volk wilde zien.De inleiding (1834, gepubl. 1835) tot zijn roman Mademoiselle de Maupin (deze zelf verscheen 1836) wordt het manifest van de Gautier-groep, twintig jaar later door de schrijver nog eens nadrukkelijk geformuleerd bij de aanvaarding van het leiderschap van het tijdschrift L’Artiste.

Hoewel Gautier in zijn verder leven genoopt was tot uitputtende journalistieke arbeid (voor La Presse van De Girardin, voor de officiële Moniteur e.a.), trachtte hij toch zo eerlijk mogelijk daarbij zijn hoge kunstopvattingen trouw te blijven; men vindt ook in dit feuilletonwerk uitnemende critische studiën met oorspronkelijke ideeën. In zijn reisverhalen eerbiedigt hij de „couleur locale”, evenals in zijn exotische Roman de la Momie (1858). In zijn avonturenroman Le Capitaine Fracasse (1864) is hij een vlot verteller. In zijn laatste bundel gedichten Emaux et Camées (1852, daarna steeds vermeerderd tot de éd. définitive in 1872), waarvan de titel reeds aankondigt, dat hier de vorm de lyrische emotie zal overheersen, vinden we toch menig gedicht dat meer is dan een fijn geciseleerd vers ; we noemen L’Art dat op schone wijze uiting geeft aan het ideaal dat Gautier als kunstenaar bezielde: „zijn droom trachtend te verwezenlijken in het weerbarstig marmer en daardoor de tijd en de dood trotserend”.

De invloed van Gautier op zijn tijdgenoten, als Baudelaire en Flaubert, maar ook op latere generaties is groot geweest. DR R. WIARDA

Bibl.: Poëzie: L’Espana, éd. critique par R. Jasinski (Paris 1929); Poésies Complètes p.p. R. Jasinski (Paris 1932), 3 vol.; Emaux et Camées (Coll, des Texteslitt. fr. p.p.

J. Pommier et G. Matoré); Reisbeschrijving: Tra los Montes (1843) ; Zigzags 0845); Italia (1852); Constantinople (1853); Voyage en Russie (1866) enz. Critieken: Les Grotesques (1844); Hist. de l’art dramatique en France depuis 25 ans, 6 vol. (1858-1859); Hist. du Romantisme (1874); Portraits Contemporains (1874) ; Portraits et Souvenirs littéraires (1875).

Goede verzameluitg. : Œuvres choisies p.p. F. Gohin et R. Tisserand, 5 vol. (1929).

Lit.: Spoelberch de Lovenjoul, Hist. des Œuvres de Th. G. (1887), 2 vol.; L. Larguier, Th. G. (1911, nouv. éd. 1948); L.-B.

Dillingham, The créative imagination of Th. G., diss. Princeton, New York (1927) ; R. Jasinski, Les années romantiques de Th.

G., diss. Paris (1929); A. Boschot, Th. G. (1933); H. v. d.

Tuin, L’Evolution psychologique, esthétique et littéraire de Th. G. (thèse, Lille 1933) ; J. Pommier, Dans les chemins de Baudelaire (Paris 1945); G. Matoré, éd. critique de la Préface de Mademoiselle De Maupin (Paris 1946); G.

Saintsbury, in: Collected Essays, dl IV (1924).

< >