Duits fysioloog (Leipzig 14 Nov. 1843 - Berlijn 20 Mei 1909), werd, na sinds 1866 assistent bij Donders te zijn geweest, in 1871 hoogleraar te Utrecht, in 1897 te Berlijn. Hij was een der eersten, die de zenuw-fysiologische verrichtingen bij de laagste dieren bestudeerden; ook deed hij belangrijke onderzoekingen over de assimilatie der planten, lichtinwerking op bacteriën en ook over de algemene fysiologie van spieren en zenuwen.
Zijn werk over de oorzaak der hartbewegingen en de rol der hartzenuwen daarbij was aanleiding tot een gehele omwenteling der bestaande theorieën. Sinds 1908 was hij redacteur van het Archiv für Physiologie.Bibi.: Zur Naturgeschichte der Infusionstiere (1862); Ueber den Zusammenhang von Nervund Muskelfasern (1863); Ueber die Flimmerbewegung (1868); Ueber den Ursprung der Muskelkraft (1893); Tafeln und Tabellen zur Darstellung der Ergebnisse spektroskopischer und spektrophotometrischer Beobachtungen (1897); Das Herz und seine Tätigkeit im Lichte neuerer Forschung (1904).
Lit.: T. Place, Prof. Th. W. E., in Eigen Haard 31 Juli 1897, p. 484-486; G. Zieler u. Th. Scheffer, Das Akademische Deutschl. III (1906), p. 37.
