of Tempeliers (Milites Templi, Templarii) vormden een geestelijke ridderorde, die tijdens de Kruistochten in Palestina werd gesticht. In 1119 nl. verenigden zich de Franse ridders Hugo van Payens, Godfried van St Omer e.a. om de pelgrims in het Heilige Land te beschermen.
Zij kregen van koning Boudewijn II een gedeelte van zijn kasteel, gebouwd op de plaats, waar zich weleer de tempel van Salomo bevond, zodat zij de naam ontvingen van Tempelheren. Daarenboven hadden zij in de nabijheid van het Heilige Graf onderscheiden gebouwen, waar behoeftige pelgrims een onderkomen vonden. De kleding van de geestelijken bestond uit een witlinnen mantel met een achthoekig, bloedrood kruis en een witlinnen gordel; de kleding van de broeders was zwart of grijs. De Orde werd in 1127 bevestigd door paus Honorius. In 1128 ontwierp Bernhard van Clairvaux te Troyes de eerste statuten der orde (in 1903 uitgegeven door G. Schnürer). Eerst bij de herziening der statuten in het midden der 13de eeuw werden de leden verdeeld in ridders, priesters en dienende broeders. Aan het hoofd der Orde bevond zich een grootmeester (Magister Templariorum), bekleed met vorstelijke rang; op hem volgden de groot-priors der afzonderlijke gewesten en na dezen de baillifs, priors en comturen. Naast de grootmeester stond het generaal kapittel of in plaats daarvan het convent te Jeruzalem; hij mocht alleen met toestemming van dit lichaam over oorlog en vrede, koop en verkoop beslissen. De Orde gehoorzaamde alleen aan de paus, doch niet aan de bisschoppen. Bovendien was ze vrijgesteld van alle tienden, belastingen en tollen, en verwierf door schenkingen grote bezittingen en voorrechten. In de 13de eeuw speelde de Orde de rol van internationale bank, waar kortingen en pausen hun geld deponeerden en die het voornaamste aandeel had in het geldverkeer van en naar het Nabije Oosten. Ca 1260 telde de Tempelorde nagenoeg 28 000 ridders en bezat 9000 comturijen, balijen, tempelhoven enz. Na de ondergang van de heerschappij der Christenen in Palestina (1291) vestigde de Orde zich op Cyprus. In 1306 nodigde de van de Franse regering afhankelijke paus Clemens V de grootmeester Jacques Bernard de Molay uit naar Parijs te komen om over een kruistocht te beraadslagen. Koning Philips IV van Frankrijk echter gebruikte de klachten over het verval van de Orde als voorwendsel om zich van de grote bezittingen der Tempeliers meester te maken. 13 Oct. 1307 werden de Tempelheren in Frankrijk met hun grootmeester in hechtenis genomen en tevens hun goederen verbeurd verklaard. Paus Clemens V verklaarde de aanklacht gegrond en gaf 12 Aug. 1308 bevel de leden der Orde overal in staat van beschuldiging te stellen. 12 Mei 1310 liet Philips 54 ridders, die hun bekentenissen hadden herroepen, verbranden. Het Concilie van Vienne (16 Oct. 1311 - 6 Mei 1312) weigerde een oordeel uit te spreken, doch Clemens V hief door een bul van 22 Mrt 1312 de Orde op. De grootmeester werd met een aantal ridders op een eiland in de Seine te Parijs op 11 Mrt 1314 op bevel van de koning verbrand. In Portugal bleef de Orde onder de naam van Orde van Christus en in Schotland als Ridders van de Distel bestaan.Lit.: N. Prutz, Entwickelung und Untergang desTempelherrenordens (1888); Idem, Die geistl. Ritterorden (1908); K. Schotmüller, Der Untergang des Templerordens (2 dln, 1887); N. Finke, Papsttum und Untergang des Templerordens (2 dln, 1907); G. Lizerand, Clément V et Philippe le Bel (1910); Idem, Le dossier de l’affaire des Templiers (1923); J. Piquet, Des banquiers au M.-A. Les Templiers, étude de leurs opérations financières (i939); G. Roman, Le procés des Templiers (1943); J. Charpentier, L’ordre des Templiers (Paris 1944).