Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

’t FONTEINTJE

betekenis & definitie

Vlaams literair tijdschrift (3 jrgn, 1921-’22, 1922-23, 1924) onderredactie van R. Herreman, K.

Leroux, R. Minne en M. Roelants. In tegenstelling tot de expressionnistische richting (vnl. Ruimte), die radicaal brak met Van Nu en Straks, een ethische gemeenschapskunst poogde tot stand te brengen en in de lijn van de tijd (expressionnisme, dadaïsme, cubisme) een vrije vormgeving voorstond, verdedigden de Fonteiniers het traditionalistisch — „classicistisch” tegenover „modernistisch” — beginsel: hierom worden zij wel eens als epigonen van Van Nu en Straks beschouwd. Hoofdzakelijk als dichters optredend, schonken zij hun aandacht aan hun individueel gemoedsleven, dat zij in een beheerst evenwicht wilden houden en in een gebonden vorm vastlegden. Wat hen als groep kenmerkt is de liefde tot het leven met al zijn beperkingen, een liefde die zij nooit tragisch of groots, eerder in mineurtoon — alleen Minne is soms baldadig —, op vaak speelse of ironische wijze vertolken. Uitgegaan van K. van de Woestijne, wiens gespletenheid hun overigens vreemd is, hebben zij daarna aangeleund bij de Franse fantaisisten Tristan Derême en P. J. Toulet, in eigen land bij Jan van Nijlen.DR R. F. LISSENS

Lit.: J. v. Nij’len, De dichters van ‘t Fonteintje (Maastricht 1924); Fr. Closset, Die van ‘t Fonteintje (Brussel 1949).

< >