Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Sugambren

betekenis & definitie

is de naam van een Germaans volk op de linkeroever van de Midden-Rijn.

In 17 v. Chr. versloegen zij de Romeinse stadhouder Lollius, maar zij werden door Tiberius in 8 n. Ghr. overwonnen; een 40 000 Sugambren werden toen naar de buurt van Xanten verplaatst, waar zij verder onder de naam Cugerni (Gugerni, Cuberai) bekend zijn. Intussen bleef het grootste gedeelte van het volk in de oude woonplaatsen, maar splitste zich in kleinere groepen, waardoor de naam verloren ging; de Marsi zijn een voortzetting van dit tariefmuren bescherming zochten tegen de invoer van rietsuiker werd het Chadbourne-plan geen succes. De exportmogelijkheid was zelfs zo gering, dat geen der bij de overeenkomst aangesloten landen het toegestane exportquotum haalde. Toen de conjunctuur wat verbeterde, ondernam men andermaal pogingen om tot een overeenstemming te geraken. Talrijke tegenstellingen als die tussen bietsuiker en rietsuiker producerende gebieden en tussen goedkoop en duur producerende landen dienden te worden overbrugd. In 1937 resulteerden de pogingen in een internationale suikerconventie, welke een zeer brede grondslag had. Bij deze conventie werd onderscheid gemaakt tussen landen die voor de internationale markt produceerden en landen waarbij dat niet het geval was. Voor de eerste groep ontwierp men een schema betreffende de regeling van vraag en aanbod op de vrije markt; voorts stelde men voor deze landen exportquota vast. In 1942 besloten 14 van de 21 landen die in 1937 tot overeenstemming waren geraakt deze overeenkomst voor 2 jaar te verlengen. Daarna en ook na Wereldoorlog II was de situatie zodanig veranderd, dat er geen sprake meer was van een overschot van suiker. Dit werd vooral veroorzaakt door het feit, dat als gevolg van de oorlogsomstandigheden vele vroegere exportgebieden — waaronder ook Java — nauwelijks meer in de eigen behoeften konden voorzien.

Suikerfabricage

In tropische landen gebruikt men het suikerriet als grondstof, in de gematigde streken de suikerbiet. De bietsuikerfabricage heeft in Europa grote omvang aangenomen. Engeland is het enige Europese land waar nog tropische rietsuiker gebruikt wordt. Voor de oorlog had de rietsuiker een voorsprong op de bietsuiker. In 1937/1938 werden 11,2 millioen ton bietsuiker geproduceerd tegen 18,8 millioen ton rietsuiker. Chemisch gesproken is rietsuiker hetzelfde als bietsuiker en wel: saccharose. De suikerbieten, oorspronkelijk ca 7 pct suiker bevattend, hebben thans, ten gevolge van selectieve teelt, een gehalte van 12—18 pct bereikt (z biet). We beperken ons tot de bietsuikerfabricage, die trouwens alleen van de rietsuikerfabricage verschilt in het eerste stadium, waarin de grondstoffen, riet of biet, in verkleinde toestand naar de diffusieketel worden gebracht.

De bieten worden door stromend water naar een wasinrichting gebracht. De schone bieten worden gewogen en in kleine stukken van 3 mm dikte gesneden, die naar de diffusiebatterij worden gebracht. Deze bestaat uit 8-16 ketels, die voor de helft met snijdsels worden gevuld en voor de andere helft met heet water, dat de cellen doodt en ze doorlaatbaar voor de suiker maakt, zodat deze door de celwanden diffunderende in het water terecht komt. Volgens het tegenstroomprincipe passeert het water door de ketels over steeds meer suikerbevattende bietensnijdsels, bij een temp. van 70 gr. C. Na 50-90 min is de oplossing zo sterk geworden dat ze verder geen suiker uit de snijdsels meer opneemt. Het aldus verkregen sap bevat 13-15 pct suiker en verder niet-suikerstoffen als eiwit, pectinen en zouten. Men voegt er 2 pct kalk aan toe en leidt er in de zgn. saturatiepannen koolzuur door. Het grootste deel der kalk slaat dan met geadsorbeerde niet-suikerstoffen neer en vormt een filterbed.

Men zorgt dat het sap een PH waarde van 10,8 behoudt, waardoor het grootste deel der colloïdaal opgeloste stoffen eveneens uitvlokt. Bovendien worden phosphorzuur en oxaalzuur als onoplosbare calciumzouten neergeslagen en ook kleurstoffen. Na filtratie wordt het satureren herhaald en nadat opnieuw het neerslag afgefiltreerd is wordt met SOz nagesatureerd. Na opnieuw filtreren verkrijgt men een helder dunsap dat naar het verdampstation gaat. De Altraten worden als meststof gebruikt. De uitgetrokken bietensnijdsels uit de diffusieketels dienen als veevoeder (pulp). Door indampen wordt het dunsap van 13-15 pct suiker in diksap veranderd met 50-60 pet suiker. Dit wordt gefiltreerd en in vacuum verder ingedampt (gekookt) tot de oververzadiging zover is dat de eerste kristallen in de kokende vloeistof verschijnen. Verder gaande ontstaat een taaie massa die voor 60-70 pet uit kristallen en voor 30-40 pct uit moederstroop bestaat. De kristallen worden in een trog geroerd en in centrifuges van nog aanhangende stroop gescheiden. De moederstroop wordt opnieuw tot kristallisatie gebracht. Het product hiervan is door niet-suikerstoffen donker gekleurd. De hiervan afkomende moederstroop heet melasse, dat nog 50 pct suiker bevat. Dit dient of als veevoeder, of het wordt met behulp van gist op alkohol verwerkt. Door andere gistingen kan men er ook citroenzuur, melkzuur, boterzuur of glycerine uit verkrijgen, hetgeen vooral in Amerika geschiedt. Door de melasse te verdunnen en met strontiumhydroxyde te behandelen, kan men er opnieuw suiker uit verkrijgen. De hierbij verkregen stroop bevat veel kali en kan niet meer als veevoeder dienen. Ze kan met turf vermengd aan een rottingsproces worden onderworpen en geeft dan een goede meststof.

De op bovenbeschreven wijze verkregen ruwe suiker wordt in de raffinaderijen op witte suiker verwerkt door alle nog aanhechtende stroop te verwijderen. Dit geschiedt door de kristallen met verzadigde suikeroplossing te mengen en de kristallen in centrifuges met water of stoom te wassen. De achterblijvende suikerkristallen worden naaide grootte der kristallen in drie soorten gesorteerd. Na deze voorreiniging worden de kristallen met water tot diksap opgelost, nog eens met kalk en CO, behandeld en daarna met actieve koolstof (norit, beenderkool e.d.) gefiltreerd en opnieuw uitgekristalliseerd en in allerlei vormen als suikerbroden, kristalsuiker e.d. gebracht.

Lit.: H. Claasen, Die Zuckerfabrikation (1932); G. P. Meadc, Cane Sugar Handbook (1945); H. C. Prinsen Geerligs, Handboek ten dienste van de suikerrietcultuur en de rietsuikerfabricage op Java, 4dln2de dr. (1924-1921); O. Wohryzek, Chemie der Zuckerindustrie (Berlin 1928); Beet-sugar Technology, N.Y. IQ51, ed. by R. A. McGinnes; F. van Oss, Warenkennis en Technologie II (Amsterdam 1949); N. Deerr, The Complete History of Sugar, 2 dln (London 1950).

< >