Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Stijlleer

betekenis & definitie

of stilistiek is een term die met betrekking tot de taalstijl gebruikt wordt. Het woord stijl is afgeleid van het Latijnse stilus, dat schrijfstift en wijze van schrijven betekent.

In de tijd waarin de redenaar (rhetor) een belangrijke plaats in de maatschappij innam, was de stijlleer een onderdeel van de rhetorica en had een voorschrijvend karakter. In de klassieke Oudheid had men dan ook al een hele verzameling van stijlfiguren, die zich bijna 2000 jaar in dichterlijke en rhetorische taal gehandhaafd hebben. De moderne stilistiek hecht aan deze stijlfiguren, die maar in geringe mate van individuele aard zijn, weinig waarde. Tegenwoordig verstaat men onder stijl: bijzonder, persoonlijk taalgebruik, terwijl men de stijlleer als een beschrijvende (descriptieve'), niet als een voorschrijvende (normatieve) wetenschap opvat.

Het gewone taalgebruik behoort dan niet tot de stijl, maat slechts het afwijkende, dat voor een bepaald stilist of taalkunstwerk kenmerkend is. Men zoekt de stijlelementen (stilistica) waardoor een schrijver of werk gekenmerkt wordt en beschouwt die niet meer als versieringen, maar als organisch tot het taalkunstwerk behorende bestanddelen, waarin de schoonheidsontroering van de schrijver gestalte krijgt. Bij de analyse isoleert men de stilistica, maar in wezen zijn het geen op zichzelf staande elementen, doch momenten van de totaliteit van de stijl van de kunstenaar of het werk.

Het materiaal waarmee de schrijver werkt (de taal) laat hem geen volledige vrijheid. De stilistica liggen dan ook op die gebieden, waar een bijzonder taalgebruik niet met het algemene in strijd komt. De grootste vrijheid geniet de schrijver op het gebied van do (toch altijd op een bepaalde wijze gegeven) klank, die hij door rijm en rhythme op een hem passende wijze kan doen uitkomen. Ook in het woordgebruik is hij betrekkelijk vrij: in het rijm, het accent, de plaats in de woordgroep, tegenstelling en herhaling bezit hij middelen tot intensivering van de betekenis, terwijl de beeldspraak (vooral in de metaphoor) hem gelegenheid tot individuele uitdrukking geeft. Hij beschikt verder over de mogelijkheid tot persoonlijke woordvorming (neologismen) en woordvervorming (apocope, syncope, verzwaring met e). Belangrijk is ook de zinsbouw, die door bijzondere (expressieve) plaatsing van woorden in de zin, gelegenheid tot intensivering biedt.

Het is niet zo, dat de stilisticus de hier opgesomde eigenaardigheden maar eenvoudigweg uit het kunstwerk op te nemen heeft, om de stijl vast te stellen. Er liggen op dit gebied ingewikkelde problemen. Vormkenmerken van gedichten, als metrum, strophc, rijmschema’s, die door statistisch onderzoek kunnen worden vastgesteld, maar die niet bij het belevend lezen of horen van het kunstwerk ervaren worden, kunnen geen momenten van de stijl zijn, daar ze geen expressieve, plastische betekenis hebben.

Een vergelijking van individuele stijlen kan leiden tot onderscheiding van stijlsoorten, zowel voor personen als voor genres er. tijdperken.

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: Emmy Kerkhoff, Het begrip stijl (1946); Idem, Ausdrucksmöglichkeiten neuhochd. Prosastils (1949), blz. 9-33; YV. Kramer, Inl. t. d. stilist, interpretatie van lit. kunst (1947) ; C. F. P. Stutterheim, Stijlleer (1947); Idem, Modern Stilistics (in. Lingua I948 en 1952).

< >